In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D.H. Yabasun, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 24 september 2024 en had volgens de wet binnen zes maanden, dus uiterlijk op 24 maart 2025, moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 23 juni 2025 in gebreke gesteld, maar heeft pas na de wettelijke termijn van twee weken beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven en legt de minister een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 september 2025. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit door de minister en verklaart het beroep gegrond.