Op 14 september 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 behandeld via een beeldverbinding, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. R. Poyraz als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Eiser betoogde dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, omdat hij bereid was om terug te keren naar zijn land, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom dit niet was gedaan. De rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking bestond en dat eiser niet voldoende had aangetoond welke zaken hij in Nederland wilde afhandelen. De beroepsgrond van eiser werd verworpen.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen grond was voor ambtshalve toetsing die tot een ander oordeel zou leiden. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Kompier, in aanwezigheid van griffier mr. K.H.M.M. Otten, en werd openbaar gemaakt op 26 september 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.