ECLI:NL:RBDHA:2025:17694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
NL25.44330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 26 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 september 2025, waarin de bewaring was opgelegd. Tijdens de zitting op 23 september 2025 werd eiser vertegenwoordigd door mr. R. Poyraz, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser betwistte de zware grond dat hij eerder een verplichting had om Nederland te verlaten, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat eiser deze verplichting niet was nagekomen. Eiser stelde ook dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, maar de rechtbank vond dat de minister voldoende had onderbouwd waarom dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak werd gedaan door mr. S. Kompier en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.44330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Poyraz, als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser betwist zware grond 3c, omdat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaring van eiser dat hij dacht dat het besluit van 2018 was teruggedraaid. Eiser was daardoor in de veronderstelling dat hij wel in Nederland mocht zijn.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gronden de maatregel dragen, omdat deze allemaal feitelijk juist zijn en de minister bij de lichte gronden voldoende heeft gemotiveerd dat hieruit het risico op onttrekking blijkt. [1] Eisers betoog in het kader van zware grond 3c doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat het besluit uit 2018 is teruggedraaid en eiser heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser betoogt dat de minister aan hem een lichter middel had moeten opleggen, omdat inmiddels zeven jaar verstreken is sinds het besluit uit 2018. De minister had daarom moeten kijken naar de actuele situatie en daarbij moeten beoordelen of eiser zijn leven sinds 2018 heeft verbeterd of dat zijn medische situatie is veranderd. Daarnaast had getoetst moeten worden of eiser zorgt voor overlast.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom aan eiser geen lichter middel is opgelegd. Uit de gronden van de maatregel blijkt namelijk het risico op onttrekking. Dat eiser wel of niet voor overlast zou zorgen, doet daar niet aan af. Ook de stelling dat de minister had moeten kijken naar de actuele situatie, volgt de rechtbank niet. Het staat namelijk vast dat eiser sinds 2018 de verplichting heeft om terug te keren naar Polen en dat niet heeft gedaan. Verder heeft de minister in de maatregel de medische situatie van eiser voldoende gemotiveerd betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door
de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.