ECLI:NL:RBDHA:2025:17762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL25.34228 en NL25.34229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, op 26 juni 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag met een besluit van 18 juli 2025 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet is verschenen voor zijn gehoor. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 4 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet kon aantonen dat zijn afwezigheid niet aan hem te wijten was, ondanks zijn medische situatie en zwakbegaafdheid. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser worden vergoed tot een bedrag van € 2.721,-. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.34228 en NL25.34229
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Noordeloos).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 26 juni 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 samen het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984. Bij het bestreden besluit van 18 juli 2025 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet is verschenen voor zijn gehoor en hij niet kan aantonen dat dit niet aan hem is toe te rekenen. [1] Eiser is op 3 juli 2025 twee keer uitgenodigd voor een gehoor via een videoconferentie verbinding. Eiser is twee keer niet verschenen voor zijn gehoor.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder concludeert ten onrechte dat de medische situatie van eiser en zijn zwakbegaafdheid op performaal en op verbaal niveau geen verschoonbare reden zijn voor het niet verschijnen voor zijn gehoor.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder niet duidelijk heeft kunnen krijgen waarom eiser niet is verschenen voor zijn gehoor via videoconferentie. Verweerder heeft in het bestreden besluit benoemd dat eiser de eerste keer om 09:00 uur niet wilde verschijnen voor zijn gehoor. Het blijft echter onduidelijk wat de reden is dat eiser niet wilde verschijnen. Daarnaast blijft het ook onduidelijk wat er de tweede keer op het tijdstip van 11.00 precies is gebeurd. In het bestreden besluit is benoemd dat eiser begeleid is naar de videoconferentie en aldaar tegenover een medewerker van het detentiecentrum heeft verklaard dat hij zal deelnemen aan het gesprek. Waarom eiser vervolgens toch niet in beeld is verschenen en waar eiser op dat moment wel was, volgt niet uit het bestreden besluit. Dit is ook op zitting niet duidelijk geworden. Uit het bestreden blijkt daarnaast niet of eiser, gelet op zijn zwakbegaafdheid, ook heeft begrepen wat het belang was van het gehoor. Gelet op de medische situatie van eiser, die ook bij verweerder bekend was voorafgaand aan het gehoor, had verweerder volledigheidshalve moeten nagaan waarom eiser niet is verschenen en had verweerder nader moeten onderzoeken of er nog aanleiding was om eiser op een andere dag uit te nodigen. Verweerder heeft daarom in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.1.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit daarnaast ook onvoldoende is gemotiveerd. Zoals hierboven reeds overwogen, blijkt uit het bestreden besluit niet wat er precies is gebeurd toen eiser moest verschijnen voor zijn gehoor. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen verschoonbare reden had voor het niet verschijnen voor zijn gehoor. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
5.2.
Uit het voorgaande volgt al dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,-. [2]
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 juli 2025;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.