ECLI:NL:RBDHA:2025:17785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
680830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging lidmaatschap amateurtuindersvereniging en ontruiming tuin

In deze zaak vordert de eiseres, een amateurtuindersvereniging, een verklaring voor recht dat het lidmaatschap van de gedaagde is beëindigd per 1 januari 2024. De gedaagde is lid geworden van de vereniging en heeft een tuin van 200m2 in gebruik. De vereniging heeft op 1 november 2023 een bestuursbesluit genomen om het lidmaatschap van de gedaagde op te zeggen, wat op 25 november 2023 door de algemene vergadering is goedgekeurd. De gedaagde heeft de tuin tot op heden in gebruik en de vereniging vordert nu ontruiming van de tuin en teruggave van de sleutels. De rechtbank oordeelt dat de opzegging van het lidmaatschap rechtsgeldig is en dat de gedaagde de tuin moet ontruimen en de sleutels moet inleveren. De vordering tot medewerking aan de verkoop van opstallen en planten wordt afgewezen, omdat de statuten en reglementen hierin niet voorzien. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaak- / rolnummer: C/09/680830 / HA ZA 25-186
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiseres], te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. R.M.J. Muit,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[gedaagde] is lid geworden van de amateurtuindersvereniging [eiseres] en heeft een tuin van 200m2 in gebruik. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat het lidmaatschap van [gedaagde] met ingang van is 1 januari 2024 beëindigd. Deze vordering wordt toegewezen. Voorafgaand aan de opzegging heeft de algemene vergadering een besluit tot opzegging genomen. De vernietigbaarheid van dit besluit kan, vanwege het verstrijken van de wettelijke vervaltermijn, niet ingeroepen worden. Uitleg van de statuten en de (aanvullende werking van de) redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat [gedaagde] zonder lidmaatschap van de vereniging geen gebruik meer kan maken van haar tuin en deze moet ontruimen, zodat de vordering tot ontruiming wordt toegewezen. Ook moet [gedaagde] de sleutels van het toegangshek, elektriciteitsvoorziening en gemeenschappelijke ruimten inleveren. De vordering tot medewerking aan overdracht van de opstallen op de tuin wordt afgewezen, omdat [gedaagde] in plaats daarvan ervoor kan kiezen om de opstallen en planten te verwijderen en de tuin leeg op te leveren.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 13 februari 2025 met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 9 april 2025 met productie 1;
- het bericht van [gedaagde] van 31 juli 2025 met producties 2 en 3;
- het bericht van [gedaagde] van 4 augustus 2025 met productie 4.
2.2.
Op 19 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben over en weer hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is een amateurtuindersvereniging waarbij leden elk een stukje tuin in een groter tuincomplex beheren, onderhouden en gebruiken.
3.2.
Op 20 november 2015 hebben partijen een overeenkomst getekend met het opschrift “Koopovereenkomst opstal tuin: [nummer] ”. Via deze overeenkomst is [gedaagde] lid geworden van [eiseres] en heeft zij een gebruiksrecht gekregen op een tuin van ca. 200m2 aan de [adres] in [plaats] , ter plaatse bekend als tuin [nummer] (hierna te noemen: de ‘tuin’). Op grond van de overeenkomst heeft [gedaagde] , naast de gebruikelijke lidmaatschapskosten, een vergoeding van € 6.443,87 voldaan voor de op de tuin aanwezige opstallen en planten. In de overeenkomst is onder meer opgenomen dat [gedaagde] de regels gesteld in de Statuten en Huishoudelijk reglement moet respecteren.
3.3.
In de statuten is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 5. Leden, ereleden, leden van verdienste enz.
[…]
2. Ieder lid heeft recht op het gebruik van een door het bestuur aan hem/haar toe te wijzen volkstuin.
[…]
Artikel 8. Einde lidmaatschap
1. Het lidmaatschap eindigt:
a. door overlijden van het lid;
b. door opzegging door het lid;
c. door opzegging namens de vereniging;
d. door ontzetting.
[…]
5. Opzegging namens de vereniging kan geschieden, mits met goedkeuring van de Algemene Vergadering, met inachtneming van een minimale opzegtermijn van een maand en mits schriftelijk per poststuk met ontvangstbevestiging door het bestuur aan het lid bekent gemaakt wanneer: a. een lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld te voldoen en b. wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Een lid kan zijn/haar lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een maand, nadat een besluit, waarbij zijn/haar rechten zijn beperkt of zijn/haar verplichtingen zijn verzwaard, hem/haar is bekend geworden of is meegedeeld. Het besluit is alsdan niet op hem/haar van toepassing. Vorenstaande geldt niet indien geldelijke rechten zijn beperkt of geldelijke verplichtingen zijn verzwaard.
[…]
Artikel 20. Besluitvorming
[…]
3. Voorzover de statuten of de Wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de Algemene Vergadering genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Blanco stemmen worden beschouwd als niet te zijn uitgebracht.”
3.4.
In het huishoudelijk reglement is onder meer opgenomen.
“Artikel 3. Leden en hun verplichtingen
[…]
2. Het lidmaatschap van de vereniging is onafscheidelijk verbonden aan het in gebruik hebben van een tuin van de vereniging
[…]
7. Leden worden geacht de op de hen toegewezen tuin aanwezige opstallen en beplantingen in economisch eigendom te bezitten.[…]”
3.5.
Bij aanvang van het lidmaatschap heeft [gedaagde] sleutels gekregen van het toegangshek, de elektravoorziening en de gemeenschappelijke ruimte (hierna de ‘verenigingssleutels’). Ook heeft zij de sleutel(s) gekregen van het tuinhuisje op de tuin.
3.6.
Op 3 november 2023 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een brief gezonden. In deze brief is medegedeeld dat op 1 november 2023 een bestuursvergadering heeft plaatsgevonden waarin het bestuursbesluit genomen is om het lidmaatschap van [gedaagde] op te zeggen. Als grond voor de opzegging is verwezen naar artikel 8 lid 5 van de statuten.
3.7.
Op 25 november 2023 heeft een algemene vergadering plaatsgevonden. De opzegging van het lidmaatschap van [gedaagde] was een van de agendapunten. Uit het verslag van de algemene ledenvergadering volgt dat de algemene vergadering met een meerderheid van stemmen heeft ingestemd met de opzegging van het lidmaatschap.
3.8.
Op 1 december 2023 is het lidmaatschap van [gedaagde] door [eiseres] per brief opgezegd met ingang van 1 januari 2024.
3.9.
[gedaagde] heeft de tuin tot op heden in gebruik.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het lidmaatschap van [gedaagde] is opgezegd en per 1 januari 2024 is beëindigd;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de tuin met alle zich daarin vanwege [gedaagde] bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en ter beschikking te stellen aan [eiseres] , met machtiging van [eiseres] om die ontruiming op kosten van [gedaagde] door de sterke arm te doen bewerkstelligen;
III. [gedaagde] veroordeelt om de sleutels aan [eiseres] af te geven op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00;
IV. [gedaagde] veroordeelt om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de in de tuin aanwezige opstallen tegen betaling door [eiseres] van een bedrag van € 6.010,84, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5000,00.
Voorts vordert [eiseres] dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten van deze procedure.
4.2.
[eiseres] legt daaraan – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] op 20 november 2015 lid is geworden van de vereniging door ondertekening van de overeenkomst. Vanwege het lidmaatschap heeft [gedaagde] van [eiseres] een gebruiksrecht gekregen op de tuin voor de duur van het lidmaatschap en moet zij zich houden aan de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging. Volgens [eiseres] is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap. Hierdoor kan, aldus [eiseres] , van de vereniging niet gevergd worden dat zij het lidmaatschap in stand laat, waardoor zij het lidmaatschap met ingang van 1 januari 2024 heeft opgezegd. Als gevolg hiervan heeft [gedaagde] volgens [eiseres] op grond van de statuten en het huishoudelijk reglement niet langer het gebruiksrecht op de tuin, moet zij deze ontruimen, alle gekregen sleutels teruggeven en haar medewerking verlenen aan de overdracht van de opstallen op de tuin aan de vereniging.
4.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.4.
[gedaagde] betwist dat zij tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap. Zij voert daarnaast aan dat [eiseres] bij het nemen van het besluit van de algemene vergadering om haar lidmaatschap op te zeggen in strijd heeft gehandeld met het beginsel van hoor- en wederhoor. Tot slot voert zij aan dat zij de economische eigendom heeft van haar tuin en dat de juridische eigendom bij de [gemeente] rust. Hierdoor is [eiseres] niet gerechtigd om te vorderen dat zij medewerking verleend aan overdracht van de opstallen aan [eiseres] .
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Het lidmaatschap is opgezegd en beëindigd
5.1.
Op grond van artikel 2:35 BW eindigt een lidmaatschap van een vereniging onder meer door opzegging. Een vereniging is gerechtigd om het lidmaatschap op te zeggen in in ieder geval de situaties die genoemd worden in de statuten. Een opzegging moet gedaan worden door het bestuur, tenzij uit de statuten anders blijkt.
5.2.
In de statuten is bepaald dat voor opzegging namens de vereniging goedkeuring van de algemene vergadering is vereist. Als opzeggingsgrond is onder meer de situatie genoemd dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
5.3.
Aan de formele vereisten voor opzegging van het lidmaatschap is voldaan. Op 1 november 2023 heeft het bestuur het bestuursbesluit genomen om het lidmaatschap van [gedaagde] op te zeggen. Dit besluit is ter goedkeuring voorgelegd aan de algemene vergadering op 25 november 2023 en bij besluit van die datum heeft de algemene vergadering ingestemd met het bestuursbesluit. Op 1 december 2023 heeft [eiseres] het lidmaatschap opgezegd per 1 januari 2024. Als uitgangspunt geldt daarom dat het lidmaatschap op 1 januari 2024 is geëindigd.
5.4.
Dit is alleen anders wanneer het bestuursbesluit of het besluit van de algemene vergadering op grond van artikel 2:14 BW nietig is of wanneer het besluit op grond van artikel 2:15 BW door de rechter is vernietigd. Uit artikel 2:15 BW volgt dat de bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen vervalt na een jaar na het einde van de dag waarop [gedaagde] bekend geworden is met het besluit.
5.5.
De door [gedaagde] geuite bezwaren tegen de opzegging hebben betrekking op de juistheid van de feiten en omstandigheden die [eiseres] ten grondslag legt aan de opzegging en de juistheid van de ten aanzien van het besluit van de algemene vergadering gevolgde procedure. De rechtbank begrijpt [gedaagde] aldus dat zij van mening is dat het besluit genomen is in strijd met ofwel 1) wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen ofwel 2) de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. De bezwaren van [gedaagde] zien daarom op de mogelijke vernietigbaarheid van het besluit op grond van artikel 2:15 BW en niet op de mogelijke nietigheid van artikel 2:14 BW.
5.6.
De bevoegdheid om vernietiging van het besluit van de algemene vergadering te vorderen is vervallen. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij bij brief van 15 december 2023 aan [eiseres] de vernietiging van het besluit heeft ingeroepen, zodat vaststaat dat zij op dat moment bekend was met het besluit. De vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 BW van één jaar is derhalve in ieder geval op 16 december 2024 verstreken. Nu voor die tijd geen vordering tot vernietiging bij de rechtbank is ingesteld, is het opzeggingsbesluit van de algemene vergadering onaantastbaar geworden.
5.7.
Door [gedaagde] is onvoldoende onderbouwd dat een beroep van [eiseres] op deze vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiervoor is namelijk vereist dat er meer aan de hand is dan een besluit dat in strijd met de wettelijke of statutaire bepalingen of de redelijkheid en billijkheid is genomen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een situatie waarin een betrokken niet of niet deugdelijk geïnformeerd is over alle relevante informatie over de besluitvorming. Het is echter onweersproken dat [gedaagde] door [eiseres] op de hoogte is gehouden van de besluitvorming en [gedaagde] heeft nagelaten om andere relevante feiten en omstandigheden te stellen die maken dat een beroep van [eiseres] op deze vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.8.
Nu het opzeggingsbesluit onaantastbaar is geworden, staat dit besluit vast. De inhoudelijke argumenten van [gedaagde] tegen dit besluit behoeven daarom geen verdere bespreking. Omdat [gedaagde] niet heeft aangevoerd dat de opzegging niet rechtsgeldig is vanwege andere redenen dan het besluit van de algemene vergadering, staat ook de opzegging hiermee vast. De gevorderde verklaring voor recht dat het lidmaatschap op 1 januari 2024 is beëindigd wordt daarom toegewezen.
[gedaagde] moet de tuin ontruimen en aan [eiseres] ter beschikking stellen
5.9.
Het lidmaatschap van de vereniging geeft op grond van artikel 5 lid 2 van de statuten recht op het gebruik van een door het bestuur aan te wijzen tuin. In artikel 3 lid 2 en lid 7 van het huishoudelijk reglement is daarnaast opgenomen dat het lidmaatschap onafscheidelijk verbonden is aan het in gebruik hebben van een tuin (lid 2) en dat leden geacht worden de opstallen en planten op de hen toegewezen tuin in economische eigendom te bezitten (lid 7).
5.10.
Bij de beoordeling welke gevolgen de beëindiging van het lidmaatschap heeft, is niet alleen de taalkundige of grammaticale uitleg van de statuten en het huishoudelijk reglement van belang, maar ook dat wat partijen hieruit en uit elkaars verklaringen en gedragingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mochten afleiden en verwachten. Daarnaast kunnen partijen in aanvulling op de wet, statuten en het huishoudelijk reglement gebonden zijn aan verplichtingen op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank dient bij het vaststellen van dergelijke verplichtingen te letten op de aard, het doel en de strekking van het lidmaatschap, de statuten en het huishoudelijk reglement en op de gerechtvaardigde belangen van partijen, het wettelijk stelsel en de overige omstandigheden van het geval.
5.11.
Door de beëindiging van het lidmaatschap heeft [gedaagde] niet langer het recht om de tuin te gebruiken. Hiervoor is overwogen dat het lidmaatschap is beëindigd per 1 januari 2024. [eiseres] heeft onweersproken aangevoerd dat een logische uitleg van artikel 5 lid 2 van de statuten tot gevolg heeft dat [gedaagde] door de beëindiging van het lidmaatschap niet langer het recht heeft op gebruik van de aan haar toegewezen tuin. Dat [gedaagde] , zoals uit artikel 3 lid 7 van het huishoudelijk reglement volgt, economisch eigenaar is van de planten en opstallen in de tuin, maakt dit niet anders. Ook economische eigendom laat zich immers kwalificeren als een gebruiksrecht en met de beëindiging van het lidmaatschap is dus dit gebruiksrecht komen te vervallen.
5.12.
[gedaagde] moet de tuin ontruimen en aan [eiseres] ter beschikking stellen. Deze verplichting is niet expliciet in de statuten en het huishoudelijk reglement geregeld. De rechtbank is van oordeel dat de verplichtingen tussen partijen aan de hand van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid zo moet worden aangevuld, dat [gedaagde] bij een beëindiging van het lidmaatschap ook gehouden is om de tuin te ontruimen en aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Dit sluit namelijk aan bij het doel en de strekking van het lidmaatschap. Zo heeft [eiseres] terecht aangevoerd dat ontruiming en ter beschikkingstelling een logisch gevolg is van de beëindiging van het lidmaatschap, omdat het gebruiksrecht van [gedaagde] anders feitelijk niet eindigt. De aanvulling houdt daarnaast rekening met het gerechtvaardigde belang van [eiseres] bij ontruiming. [eiseres] heeft belang bij ontruiming om de tuin ter beschikking te kunnen stellen aan een nieuw lid. Dat niet [eiseres] , maar de [gemeente] de juridisch eigenaar is van de grond van de tuin, ontneemt [eiseres] niet de bevoegdheid om ontruiming te vorderen. Het is immers onweersproken dat [eiseres] de tuin aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld en het gebruiksrecht heeft verleend, zodat bij beëindiging van het gebruiksrecht de tuin weer ter beschikkingstelling gesteld moet worden aan de partij van wie [gedaagde] de tuin heeft gekregen.
5.13.
De vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen om de tuin te ontruimen en te verlaten wordt daarom toegewezen. Ter zitting heeft [eiseres] aangegeven dat [gedaagde] bij ontruiming de keuze heeft om (al dan niet enkele) planten en opstallen mee te nemen of achter te laten. De veroordeling om te ontruimen en te verlaten zal daarom niet toegewezen worden voor zaken die met goedvinden van [eiseres] worden achter gelaten.
5.14.
Zoals gevorderd door [eiseres] zal [gedaagde] een termijn van 14 dagen krijgen om de tuin te ontruimen en aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Deze termijn gaat in op de dag nadat het vonnis aan [gedaagde] wordt betekend. De gevorderde machtiging om ontruiming te bewerkstelligen met inzet van de sterke arm wordt afgewezen, omdat dit overbodig is en [eiseres] daarom geen belang heeft bij deze vordering. Uit artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) volgt dat ontruiming geschiedt door de deurwaarder. Op grond van de artikelen 444 en 557 Rv kan de deurwaarder zo nodig om bijstand van de sterke arm verzoeken.
[gedaagde] is niet verplicht tot medewerking aan verkoop
5.15.
Geen van partijen heeft aangevoerd dat ten gunste van [gedaagde] een recht van opstal is gevestigd, zodat, als gevolg van natrekking, de eigenaar van de grond van rechtswege eigenaar is van de planten en opstallen. Een verkoop en overdracht van de juridische eigendom is dan ook niet nodig. De door [eiseres] gevorderde medewerking aan verkoop kan uitsluitend betrekking hebben op verkoop van de economische eigendom.
5.16.
Door [eiseres] is, ook nadat de rechtbank daar ter zitting naar vroeg, geen grondslag genoemd voor haar vordering dat [gedaagde] moet meewerken aan de verkoop aan [eiseres] van de opstallen op en de planten in haar tuin. Uit de wet, de statuten en het huishoudelijk reglement volgt een dergelijke verplichting niet. Anders dan [eiseres] heeft betoogd, vloeit een verplichting tot medewerking aan een dergelijke verkoop ook niet logisch voort uit het einde van het lidmaatschap en is er geen reden om de verplichtingen van partijen aan de hand van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid aan te vullen met een verplichting tot verkoop van de planten en opstallen aan [eiseres] . Ter zitting heeft [eiseres] immers desgevraagd medegedeeld dat [gedaagde] ook gerechtigd is om de planten en opstallen (af te breken en) mee te nemen. Het is dus niet ondenkbaar dat er na ontruiming geen planten of opstallen aanwezig zijn waarvan de economische eigendom verkocht kan worden. Indien er wel planten of opstallen achterblijven is geen verkoop en overdracht nodig, omdat het economisch eigendom eindigt door het eindigen van het gebruiksrecht en hiervoor al overwogen is dat een verkoop en overdracht van de juridische eigendom niet nodig is.
5.17.
De vordering tot medewerking aan verkoop van de opstallen op en planten in de tuin wordt daarom afgewezen.
5.18.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat wanneer er na (al dan niet gedwongen) ontruiming en ter beschikking stelling wel planten en opstallen achter blijven op het tuintje, het niettemin in de rede ligt dat [eiseres] hiervoor een redelijke vergoeding voldoet. Ter zitting heeft [eiseres] immers gesteld dat zij voornemens is om de economische eigendom van de achter te laten planten en opstallen tegen betaling over te dragen aan een nieuw lid.
[gedaagde] moet de verenigingssleutels afgeven
5.19.
[gedaagde] moet de verenigingssleutels aan [eiseres] afgeven. Ook deze verplichting is niet expliciet in de statuten en het huishoudelijk reglement geregeld, zodat ook deze leemte aangevuld moet worden met de redelijkheid en billijkheid. Door [gedaagde] is geen specifiek verweer gevoerd tegen deze vordering en het is onweersproken dat de sleutels van het toegangshek, de elektravoorziening en de gemeenschappelijke ruimte aan [gedaagde] zijn verstrekt uit hoofde van het lidmaatschap van de vereniging en ten behoeve van het gebruiksrecht op de tuin. [eiseres] heeft daarnaast onweersproken belang bij afgifte van de verenigingssleutels. De beëindiging van het lidmaatschap heeft daarom tot gevolg dat [gedaagde] de verenigingssleutels aan [eiseres] moet afgeven.
5.20.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de verplichting tot teruggave, is aangewezen. De dwangsom zal zoals gevorderd worden toegewezen: € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00. Omdat [gedaagde] 14 dagen de tijd krijgt om haar tuin te ontruimen en ter beschikking te stellen aan [eiseres] , zal zij ook 14 dagen de tijd krijgen om de verenigingssleutels af te geven voordat dwangsommen verschuldigd zijn. Deze termijn gaat in op de dag nadat het vonnis aan [gedaagde] wordt betekend.
5.21.
[gedaagde] is niet verplicht om de sleutels van het tuinhuisje af te geven. Hiervoor is overwogen dat [gedaagde] gerechtigd is om de opstallen af te breken en mee te nemen, zodat zij in die situatie ook de sleutels mee mag nemen. Dit geldt ook voor het tuinhuisje, zodat zij ook de sleutels van het tuinhuisje mag behouden. Wanneer [gedaagde] ervoor kiest om het tuinhuisje te laten staan, dan ligt het in de rede dat zij ook de sleutels hiervan aan [eiseres] afgeeft, zodat [eiseres] een nieuw lid het gebruiksrecht op het huisje kan geven en [gedaagde] een vergoeding kan krijgen voor de waarde van dit huisje.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
5.22.
[gedaagde] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.240,21

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat het lidmaatschap van [gedaagde] is opgezegd en per 1 januari 2024 is geëindigd,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om de tuin, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , plaatselijk bekend als tuin nummer [nummer] , binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle hierin of hierop aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken met goedvinden van [eiseres] worden achtergelaten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de verenigingssleutels aan [eiseres] binnen een termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] , vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis, hier niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,00,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.240,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
wijst af het anders of meer gevorderde,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 tot en met 6.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Bruinsma en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.