AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 tot en met 2014 na afwijzing door de Dienst Toeslagen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 september 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 tot en met 2014 beoordeeld. Eiseres had eerder compensatie aangevraagd, maar de Dienst Toeslagen had dit afgewezen op basis van een FIOD-onderzoek naar gastouderbureau Stroom. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing onterecht was, omdat de bevindingen van het FIOD-onderzoek niet zonder meer konden worden geëxtrapoleerd naar het jaar 2012. De rechtbank stelt vast dat verweerder een verkeerde toets heeft aangelegd door aannemelijk achten in plaats van te beoordelen of er sprake was van ernstige onregelmatigheden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiseres geen recht had op kinderopvangtoeslag en dat de afwijzing van de compensatie voor de jaren 2012 tot en met 2014 niet terecht was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres worden vergoed.
Voetnoten
1.Zie productie 89 van het bezwaardossier. In deze brief is aan eiseres het voornemen kenbaar
2.Zie productie 90 van het bezwaardossier. In dit besluit is aan eiseres een boete opgelegd van
3.Zie productie 8.92 bij het verweerschrift. Deze brief is afkomstig van de Belastingdienst/Toeslagen en is destijds aan deze rechtbank toegezonden in het kader van een door eiseres gevoerde beroepsprocedure over haar recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014. In deze brief staat dat de FIOD in 2014 een onderzoek is gestart naar [gastouderbureau 2] en dat daaruit is gebleken dat eiseres geen opvang heeft genoten. In de brief staat verder dat uit gevonden betaallijsten en gevorderde bankgegevens blijkt dat het verstrekte voorschot kinderopvangtoeslag verdeeld werd tussen eiseres en de houders van [gastouderbureau 2] , dat de houders van [gastouderbureau 2] veroordeeld zijn voor fraude en dat de door eiseres opgegeven gastouder [gastouder] de echtgenote is van de feitelijk leidinggevende van [gastouderbureau 2] en dat gebleken is dat zij geen opvang heeft verzorgd. Met betrekking tot [gastouderbureau 3] is in deze brief toegelicht dat in 2014 op drie verschillende dagen controles hebben plaatsgevonden en dat niemand is aangetroffen op de opvanglocatie. Eiseres heeft daarnaast niet aangetoond alle kosten voor [gastouderbureau 3] te hebben voldaan. Gezien het feit dat er via [gastouderbureau 2] geen opvang heeft plaatsgevonden, twijfelt verweerder aan de overgelegde stukken van [gastouderbureau 3] . Verweerder is daarom van mening dat ook geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag voor opvang via [gastouderbureau 3] .
4.Zie productie 83 van het bezwaardossier.
5.Zie productie 13.
6.Zie voetnoot 2.
7.Zie voetnoot 3.
8.Zie productie 43 van het bezwaardossier.
9.Zie productie 44 van het bezwaardossier.
10.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 72 en 73.
11.Dit staat in het Informatievergaringskader 2012 van de persoonlijk zaakbehandelaar, zie bladzijde 10 van productie 81 van het bezwaardossier.
12.Zie productie 30 van het bezwaardossier.
13.Zie productie 45 van het bezwaardossier.
14.Zie de voetnoten 8 en 9.
15.Zie het Informatievergaringskader 2013 en 2014, bladzijde 18 en 19 van productie 82 van het bezwaardossier.
16.Zie voetnoot 3.
17.Zie het verweerschrift onder 2.14.
18.Zie de producties 60 en 64 van het bezwaardossier.