ECLI:NL:RBDHA:2025:17804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
24/6686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 tot en met 2014 na afwijzing door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 september 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 tot en met 2014 beoordeeld. Eiseres had eerder compensatie aangevraagd, maar de Dienst Toeslagen had dit afgewezen op basis van een FIOD-onderzoek naar gastouderbureau Stroom. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing onterecht was, omdat de bevindingen van het FIOD-onderzoek niet zonder meer konden worden geëxtrapoleerd naar het jaar 2012. De rechtbank stelt vast dat verweerder een verkeerde toets heeft aangelegd door aannemelijk achten in plaats van te beoordelen of er sprake was van ernstige onregelmatigheden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiseres geen recht had op kinderopvangtoeslag en dat de afwijzing van de compensatie voor de jaren 2012 tot en met 2014 niet terecht was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6686

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om een compensatie toe te kennen voor de jaren 2012 tot en met 2014.
1.1
Verweerder heeft in het primaire besluit van 17 februari 2022 het verzoek om compensatie afgewezen voor de jaren 2012 tot en met 2014. In het bestreden besluit van
21 mei 2024 is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.
1.3
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Verweerder is daarbij in de gelegenheid gesteld de rechtbank van nadere informatie te voorzien en eiseres is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
1.4
Partijen hebben een reactie ingediend. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een nadere zitting achterwege gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft voor de jaren 2012 tot en met 2014 kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar kinderen bij gastouderbureau [gastouderbureau 1] in de periode van januari 2012 tot en met september 2012, gastouderbureau [gastouderbureau 2] ( [gastouderbureau 2] ) in de periode van oktober 2012 tot en met september 2013 en gastouderbureau [gastouderbureau 3] ( [gastouderbureau 3] ) in de periode van oktober 2013 tot en met december 2014. De kinderopvangtoeslag voor de opvang bij [gastouderbureau 2] en [gastouderbureau 3] is destijds stopgezet dan wel van eiseres teruggevorderd.
2. Eiseres heeft zich op 28 mei 2020 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2014.
3. Eiseres is in het kader van de eerste toets aangemerkt als gedupeerde ouder. Bij besluit van 16 februari 2021 is daarom aan haar het forfaitaire compensatiebedrag toegekend van € 30.000.
4. Later is bij de integrale beoordeling geconcludeerd dat eiseres voor de jaren 2012 tot en met 2014 niet in aanmerking komt voor compensatie, omdat voor die jaren geen sprake is geweest van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel. Voor de periode van oktober 2012 tot en met december 2014 heeft eiseres volgens verweerder bovendien evident geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat uit een onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) naar [gastouderbureau 2] is gebleken dat er geen opvang heeft plaatsgevonden en dat eiseres onjuiste aanvragen voor kinderopvangtoeslag heeft ingediend. De bevindingen van dit onderzoek zijn aan eiseres medegedeeld met de brieven van
19 augustus 2016 [1] en 3 november 2016 [2] en aan de rechtbank Den Haag medegedeeld met de brief van 9 november 2016 [3] . Daarnaast geldt voor de jaren 2013 en 2014 dat eiseres een betalingsregeling is geweigerd omdat sprake was van opzet/grove schuld (o/gs), maar voor het verlenen van de o/gs-tegemoetkoming is volgens verweerder geen plaats omdat die kwalificatie destijds terecht is gegeven. De Commissie van Wijzen (CvW) heeft in haar advies van 17 maart 2021 [4] bevestigd dat de compensatieregeling niet van toepassing is voor de jaren 2012 tot en met 2014 en dat de o/gs-tegemoetkoming terecht is geweigerd. Volgens de CvW heeft verweerder bij het opleggen van de boete namelijk de daarvoor geldende regels in acht genomen. Onder verwijzing naar dat advies is het verzoek om compensatie in het primaire besluit afgewezen.
5. Op 6 maart 2024 heeft de hoorzitting bij de bezwaarschriftenadviescommissie (bac) plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat verweerder het zogeheten ‘loop-proces-verbaal’ (PV) bij de FIOD zou opvragen en daaruit de pagina’s zou overleggen die betrekking hebben op eiseres en het onderzoek naar [gastouderbureau 2] . Verweerder is na de hoorzitting niet in staat gebleken om de gevraagde stukken te overleggen, waarna de bac haar advies van 23 april 2024 [5] heeft uitgebracht. Volgens de bac is met de in overweging 4 vermelde brief van 9 november 2016 voldoende vast komen te staan dat eiseres in de jaren 2013 en 2014 geen gebruik heeft gemaakt van opvang. Omdat eiseres vanaf 1 oktober 2012 gebruik is gaan maken van [gastouderbureau 2] , acht de bac het aannemelijk dat eiseres ook vanaf toen geen gebruik heeft gemaakt van opvang. De bac is daarom van oordeel dat voor de periode van oktober 2012 tot en met december 2014 evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Verweerder heeft in bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bac, de afwijzing van compensatie voor de jaren 2012 tot en met 2014 gehandhaafd.
Wat vindt eiseres in beroep?
6. Eiseres betwist de bevindingen van het FIOD-onderzoek die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Eiseres heeft wel degelijk gebruik gemaakt van opvang via [gastouderbureau 2] en [gastouderbureau 3] . De opvang was bovendien noodzakelijk, omdat eiseres een opleiding volgde. Ook heeft zij meerdere keren gereageerd op de verzoeken om informatie van verweerder, maar verweerder bleef herhalen dat de stukken niet waren ontvangen. Eiseres heeft door het handelen van verweerder veel stress ervaren, waardoor zij op een gegeven moment haar post niet meer opende en niet meer reageerde op de herhaalde verzoeken om informatie van verweerder. Eiseres is niet bekend met de boete van 3 november 2016 [6] en is ook nooit ondervraagd door de FIOD. Hoewel de bac het PV tevergeefs heeft opgevraagd bij verweerder, heeft eiseres daaraan wel de verwachting ontleend dat de informatie uit het PV noodzakelijk is voor het oordeel dat zij zou hebben gefraudeerd met de kinderopvangtoeslag en dat daarom evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Volgens eiseres heeft de inhoud van de brief van 9 november 2016 [7] niet de bewijskracht die verweerder eraan toekent, omdat die informatie gelezen moet worden in het licht van de toeslagenaffaire en het vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen van destijds. Het bestreden besluit is volgens eiseres onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Wat vindt verweerder in beroep?
7. In eerste instantie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor de jaren 2012 tot en met 2014 geen sprake was van vooringenomenheid of hardheid jegens eiseres. Ter zitting is gebleken dat verweerder thans van oordeel is dat voor die jaren wel degelijk sprake is geweest van vooringenomenheid. De compensatie is echter terecht afgewezen, omdat sprake is van meerdere ernstige onregelmatigheden. Voor de jaren 2013 en 2014 geldt namelijk dat de kinderopvangtoeslag na non-response is stopgezet, omdat eiseres niet gereageerd heeft op de verzoeken om informatie van 16 september 2014 [8] en
22 november 2014 [9] en daarmee de controles van verweerder heeft verhinderd. Ook heeft zij nagelaten om (tijdig) bezwaar aan te tekenen tegen de terugvorderingsbeschikking die daarop volgde. Later is uit onderzoek van de FIOD gebleken dat eiseres voor de periode van oktober 2012 tot en met december 2014 evident geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat er geen opvang is genoten en eiseres een deel van de kinderopvangtoeslag gestorneerd heeft gekregen. Van een onterechte o/gs kwalificatie is geen sprake. Het bestreden besluit is niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Wat is het toetsingskader?
8. Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van eiseres bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in de jaren 2012 tot en met 2014 sprake is geweest van vooringenomenheid. Als vooringenomenheid wordt vastgesteld, dan is de compensatieregeling van toepassing. Uit artikel 2.1, tweede lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) volgt echter dat compensatie achterwege blijft indien sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan eiseres toerekenbaar zijn. Van een ernstige onregelmatigheid is in ieder geval sprake als uit het dossier blijkt dat er evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestond, bijvoorbeeld als het kind waarvoor toeslag is aangevraagd niet blijkt te bestaan, ouder is dan de geldende leeftijdsgrens, of in het geheel geen opvang heeft genoten. De rechtbank begrijpt ‘evident geen recht’ zo dat er in redelijkheid geen twijfel is dat een betrokkene niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt. Indien het verdedigbaar is dat er toch recht op kinderopvangtoeslag bestaat, kan niet worden gesproken van evident geen recht. Van een ernstige onregelmatigheid is verder sprake indien ouders ook na (herhaalde) verzoeken om informatie niets van zich hebben laten horen, niet op ingeplande afspraken zijn verschenen en ook geen bezwaar hebben ingediend tegen de latere correctie- en terugvorderingsbesluiten (non-response). Door een dergelijke opstelling hebben de betreffende ouders verweerder verhinderd controles uit te voeren en in een latere fase ook om fouten in de besluitvorming te herstellen. [10] De rechtbank zal hierna beoordelen of in de jaren 2012 tot en met 2014 sprake is geweest van de door verweerder gestelde ernstige onregelmatigheden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte vastgesteld dat voor de periode van oktober 2012 tot en met december 2014 sprake is van ernstige onregelmatigheden en dat om die reden compensatie achterwege dient te blijven. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Gedingstukken
10. De enige stukken in het dossier die verband houden met het FIOD-onderzoek naar [gastouderbureau 2] , zijn de in overweging 4 vermelde brieven van 19 augustus 2016, 3 november 2016 en 9 november 2016. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om de processen-verbaal en bewijsstukken (zoals bankafschriften) van de FIOD te overleggen die ten grondslag hebben gelegen aan de aan eiseres opgelegde boete en aan de bevindingen uit de brief aan de rechtbank van 9 november 2016 over (het handelen van) eiseres en de verklaringen en handelingen van de betrokken gastouder [gastouder] . Verweerder is, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet in staat gebleken de gevraagde stukken te overleggen.
10.1
De rechtbank heeft verweerder ook gevraagd om de processen-verbaal of stukken te overleggen die betrekking hebben op [gastouderbureau 3] , in het bijzonder de stukken die zien op de controles die in 2014 ter plaatse zijn verricht. In reactie daarop heeft verweerder een notitie van de GGD Haaglanden van een (her)inspectie bij [gastouderbureau 3] (notitie) overgelegd en een terugkoppelingsformulier van de drie bezoeken die hebben plaatsgevonden op 13 oktober 2014, 14 oktober 2014 en 6 november 2014 (terugkoppelingsformulier).
De periode van oktober 2012 tot en met december 2012
11. Vaststaat dat de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 oktober 2012 is teruggevorderd naar aanleiding van het FIOD-onderzoek. De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat het betreffende FIOD-onderzoek betrekking had op de jaren 2013 en 2014 [11] en dat het erop lijkt dat verweerder het op basis van die bevindingen aannemelijk acht dat eiseres ook in de periode vanaf 1 oktober 2012 geen gebruik heeft gemaakt van opvang via [gastouderbureau 2] . In reactie daarop heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de opgegeven gastouder [gastouder] de echtgenote is van de leidinggevende van [gastouderbureau 2] en dat gebleken is dat deze gastouder nooit opvang heeft verleend. Omdat gastouder [gastouder] met ingang van 1 oktober 2012 geregistreerd staat als de gastouder van eiseres en de opvang vanaf die periode al via [gastouderbureau 2] liep, heeft verweerder aanleiding gezien om redelijkerwijs aannemelijk te achten dat eiseres vanaf 1 oktober 2012 geen opvang heeft genoten.
11.1
De rechtbank kan er echter niet omheen dat het FIOD-onderzoek naar [gastouderbureau 2] geen betrekking had op het jaar 2012. De bevindingen van dit onderzoek kunnen daarom niet zonder meer worden gebruikt voor de conclusie van verweerder dat gastouder [gastouder] geen opvang heeft verleend in de periode van oktober 2012 tot en met december 2012. Dat gastouder [gastouder] voorkomt in het FIOD-onderzoek ter zake van de jaren 2013 en 2014, is onvoldoende grondslag voor verweerder om die bevindingen, kennelijk op basis van een vermoeden, te extrapoleren naar het jaar 2012.
11.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voor deze periode een verkeerde toets heeft aangelegd. Verweerder had namelijk moeten beoordelen of het evident is dat eiseres geen opvang heeft genoten en dat daarom sprake is van een ernstige onregelmatigheid. In plaats daarvan heeft verweerder op basis van het FIOD-onderzoek aannemelijk geacht dat eiseres geen opvang heeft genoten, maar dat is een lichtere toets die in het nadeel van eiseres werkt.
11.3
Uit het dossier blijkt verder dat eiseres op 21 augustus 2013 [12] in reactie op een verzoek om informatie onder meer heeft overgelegd een overzicht van de maandelijkse bankbetalingen aan [gastouderbureau 2] voor de periode van 24 oktober 2012 tot en met 24 juli 2013, de facturen van [gastouderbureau 2] voor de periode van oktober 2012 tot en met juni 2013 en de overeenkomsten met [gastouderbureau 2] voor de periode vanaf oktober 2012 en het jaar 2013. Gelet op deze stukken en wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat hiermee onvoldoende grond is voor de conclusie dat eiseres voor de periode van oktober 2012 tot en met december 2012 evident geen recht had op kinderopvangtoeslag. Het beroep is in zoverre gegrond.
Non-response en de jaren 2013 en 2014
12. Verweerder heeft eerst in beroep het standpunt ingenomen dat ten aanzien van de jaren 2013 en 2014, en dus voor zowel de opvang via [gastouderbureau 2] als het [gastouderbureau 3] , tevens sprake is geweest van non-response en dat de kinderopvangtoeslag in eerste instantie op basis daarvan is verlaagd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij zijn standpunt baseert op de stopzetting van 19 januari 2015 [13] . Deze stopzetting is volgens verweerder het gevolg van het uitblijven van een reactie van eiseres op de verzoeken om informatie van
19 september 2014 en 22 november 2014. [14]
12.1
De rechtbank stelt vast dat dit standpunt van verweerder niet overeenkomt met de bevindingen van de persoonlijk zaakbehandelaar dat voor deze jaren geen sprake is geweest van non-response en dat eiseres na het stopzetten van haar kinderopvangtoeslag op verschillende manieren contact heeft opgenomen met de Belastingdienst/Toeslagen. [15] Deze bevindingen van de persoonlijk zaakbehandelaar zijn bovendien voorgelegd aan de CvW en de bac en kennelijk akkoord bevonden. De CvW en de bac weerspreken immers niet dat geen sprake is geweest van non-response. Nu non-response eerst in beroep als een ernstige onregelmatigheid is aangevoerd, heeft verweerder eiseres de mogelijkheid ontnomen om dit standpunt aan de CvW en de bac voor te leggen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verweerder in zoverre niet zorgvuldig heeft gehandeld.
12.2
Verder blijkt uit het dossier dat eiseres op 11 februari 2025 en dus tijdig bezwaar heeft aangetekend tegen de stopzetting van 19 januari 2015. De rechtbank verwijst in dit verband naar de producties 46 tot en met 49 van het bezwaardossier. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom in het geval van eiseres dan toch sprake zou moeten zijn van een ernstige onregelmatigheid als bedoeld in overweging 8.
12.3
De rechtbank verwijst daarnaast naar de producties 50, 51, 54 en 70 van het bezwaardossier waarin steeds melding wordt gemaakt van het ‘CAF16 Danny De’- onderzoek. De rechtbank leidt hieruit af, gelet ook op de datum van 11 september 2014
van productie 70 en de datum van 13 januari 2015 van productie 54, de data van de informatieverzoeken van verweerder van 19 september 2014 en 22 november 2014 en de stopzetting van 19 januari 2015, dat verweerder de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014 heeft stopgezet in verband met het ‘CAF16 Danny De’-onderzoek en niet, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, primair in verband met non-response.
12.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor deze jaren sprake is geweest van de ernstige onregelmatigheid non-response.
De periode van januari 2013 tot en met september 2013
13. Vaststaat dat de verstrekte kinderopvangtoeslag is teruggevorderd naar aanleiding van het FIOD-onderzoek. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres voor deze periode evident geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat er geen opvang is genoten via [gastouderbureau 2] en eiseres een deel van de kinderopvangtoeslag gestorneerd heeft gekregen. Eiseres stelt dat zij in deze periode wel degelijk opvang heeft afgenomen via [gastouderbureau 2] .
13.1
De rechtbank constateert dat verweerder zijn standpunt gebaseerd heeft op de in overweging 10 vermelde brieven van 19 augustus 2016, 3 november 2016 en
9 november 2016. Er zijn echter geen bewijsstukken ingebracht die de daarin vermelde bevindingen onderbouwen en ook het betreffende FIOD-rapport is niet overgelegd. Er zijn ook geen (bank)gegevens die aantonen dat eiseres in deze periode heeft samengespannen met [gastouderbureau 2] en dat een deel van de kinderopvangtoeslag daadwerkelijk aan haar is terugbetaald. Gelet op de gebeurtenissen die tot de toeslagenaffaire hebben geleid en het feit dat vaststaat dat eiseres voor deze periode vooringenomen is behandeld, is de rechtbank van oordeel dat de brieven van 19 augustus 2016, 3 november 2016 en 9 november 2016 in het onderhavige geval op zichzelf onvoldoende bewijskracht hebben om te oordelen dat evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat, te meer niet omdat op grond van de in overweging 10 vermelde stukken niet is uitgesloten dat eiseres in het jaar 2013 wel degelijk gebruik heeft gemaakt van opvang via [gastouderbureau 2] . De omstandigheid dat de boete van 3 november 2016 onherroepelijk vast is komen te staan, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de op verweerder rustende bewijslast dat sprake is van de situatie dat evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Daar komt bij dat eiseres heeft verklaard dat zij nooit is ondervraagd door de FIOD, dat zij op een gegeven moment de post van verweerder niet meer opende en dat zij niet bekend is met de boete van 3 november 2016. De rechtbank is daarom van oordeel dat de conclusie dat evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat, niet zonder meer kan worden getrokken. Het beroep is ook in zoverre gegrond.
De periode van oktober 2013 tot en met december 2014
14. Eiseres stelt dat zij in deze periode opvang heeft afgenomen via [gastouderbureau 3] . Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres voor deze periode evident geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat er geen opvang is genoten via [gastouderbureau 3] . Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder ook hier naar de brief van
9 november 2016 [16] , waarin met betrekking tot [gastouderbureau 3] is vermeld dat er waarnemingen zijn verricht op 13 oktober 2014, 14 oktober 2014 en 6 november 2014 en dat op alle drie de dagen niemand is aangetroffen op de opvanglocatie, en naar het in 10.1 vermelde terugkoppelingsformulier. In aanvulling daarop en in tegenstelling tot wat in het verweerschrift [17] staat, heeft verweerder ter zitting verklaard dat het FIOD-onderzoek naar [gastouderbureau 2] niet ook mede betrekking had op [gastouderbureau 3] en dat de drie waarnemingen bij [gastouderbureau 3] verricht zijn op basis van de eigen controlebevoegdheid van de Belastingdienst/Toeslagen.
14.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. De brief van 9 november 2016 en het terugkoppelingsformulier bewijzen immers niet dat eiseres in de periode van oktober 2013 tot en met december 2014 geen opvang heeft genoten. Verweerder heeft zonder concreet bewijs de drie waarnemingen geëxtrapoleerd naar de hier in geding zijnde periode. Dat de FIOD onregelmatigheden heeft geconstateerd bij [gastouderbureau 2] , betekent niet dat verweerder op basis daarvan mag aannemen dat het evident is dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van opvang via [gastouderbureau 3] . Daar komt bij dat zich in het dossier stukken bevinden op grond waarvan het verdedigbaar is dat er toch recht op kinderopvangtoeslag bestaat, zoals de bankbetalingen van eiseres aan [gastouderbureau 3] in de periode van 24 september 2013 tot en met 23 april 2014, de urenopgave van [gastouderbureau 3] voor de maand januari 2014, de facturen van [gastouderbureau 3] voor de periode van januari 2014 tot en met april 2014 en de overeenkomsten met [gastouderbureau 3] voor het jaar 2014. [18] De rechtbank is daarom van oordeel dat de ingebrachte stukken van verweerder niet zonder meer leiden tot de conclusie dat eiseres voor deze periode evident geen recht had op kinderopvangtoeslag. Ook voor deze periode is het beroep dus gegrond.
O/GS kwalificatie
15. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat voor de periode van oktober 2012 tot en met december 2014 geen sprake is van de door verweerder gestelde ernstige onregelmatigheden. Dit betekent ook dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft aangenomen dat voor de jaren 2013 en 2014 sprake is van een evident terechte kwalificatie van o/gs ten aanzien van de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag. De enkele verwijzing van verweerder in dit verband naar de brief van 9 november 2016, is daartoe onvoldoende. Ook in dit verband is het beroep gegrond.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na verzending van deze uitspraak.
17. Gelet op het voorgaande is er aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 51 en de proceskosten vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na heropening van het onderzoek ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.267,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzitter, en mr. D. Biever en
mr. M.K.G. Tjepkema, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie productie 89 van het bezwaardossier. In deze brief is aan eiseres het voornemen kenbaar
2.Zie productie 90 van het bezwaardossier. In dit besluit is aan eiseres een boete opgelegd van
3.Zie productie 8.92 bij het verweerschrift. Deze brief is afkomstig van de Belastingdienst/Toeslagen en is destijds aan deze rechtbank toegezonden in het kader van een door eiseres gevoerde beroepsprocedure over haar recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014. In deze brief staat dat de FIOD in 2014 een onderzoek is gestart naar [gastouderbureau 2] en dat daaruit is gebleken dat eiseres geen opvang heeft genoten. In de brief staat verder dat uit gevonden betaallijsten en gevorderde bankgegevens blijkt dat het verstrekte voorschot kinderopvangtoeslag verdeeld werd tussen eiseres en de houders van [gastouderbureau 2] , dat de houders van [gastouderbureau 2] veroordeeld zijn voor fraude en dat de door eiseres opgegeven gastouder [gastouder] de echtgenote is van de feitelijk leidinggevende van [gastouderbureau 2] en dat gebleken is dat zij geen opvang heeft verzorgd. Met betrekking tot [gastouderbureau 3] is in deze brief toegelicht dat in 2014 op drie verschillende dagen controles hebben plaatsgevonden en dat niemand is aangetroffen op de opvanglocatie. Eiseres heeft daarnaast niet aangetoond alle kosten voor [gastouderbureau 3] te hebben voldaan. Gezien het feit dat er via [gastouderbureau 2] geen opvang heeft plaatsgevonden, twijfelt verweerder aan de overgelegde stukken van [gastouderbureau 3] . Verweerder is daarom van mening dat ook geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag voor opvang via [gastouderbureau 3] .
4.Zie productie 83 van het bezwaardossier.
5.Zie productie 13.
6.Zie voetnoot 2.
7.Zie voetnoot 3.
8.Zie productie 43 van het bezwaardossier.
9.Zie productie 44 van het bezwaardossier.
10.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 72 en 73.
11.Dit staat in het Informatievergaringskader 2012 van de persoonlijk zaakbehandelaar, zie bladzijde 10 van productie 81 van het bezwaardossier.
12.Zie productie 30 van het bezwaardossier.
13.Zie productie 45 van het bezwaardossier.
14.Zie de voetnoten 8 en 9.
15.Zie het Informatievergaringskader 2013 en 2014, bladzijde 18 en 19 van productie 82 van het bezwaardossier.
16.Zie voetnoot 3.
17.Zie het verweerschrift onder 2.14.
18.Zie de producties 60 en 64 van het bezwaardossier.