ECLI:NL:RBDHA:2025:17806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL24.40710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.M. Langereis, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 31 januari 2024 had vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland had op basis van het EU-recht. Het bezwaar van verzoeker tegen dit primaire besluit werd op 23 september 2024 ongegrond verklaard door de minister, waarna verzoeker om een voorlopige voorziening vroeg. Tijdens de zitting op 4 juni 2025 was de gemachtigde van verzoeker aanwezig, maar verzoeker zelf was niet aanwezig. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geconcludeerd dat, gezien de uitspraak in de aanverwante zaak NL24.40708, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Het verzoek is daarom afgewezen. Desondanks heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 907,-, die door de minister moet worden betaald, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 juli 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40710
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. P.M. Langereis),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. T. Tichelaar).

Inleiding

1. De minister heeft met het besluit van 31 januari 2024 (het primaire besluit) vastgesteld dat verzoeker in Nederland geen rechtmatig verblijf op grond van het recht van de Europese Unie (EU) heeft. Met het besluit van 23 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en is hij bij zijn vaststelling gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met de zaak NL24.40708, op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister. Verzoeker was niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL24.40708, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
3. Gelet op de uitkomst van de beroepszaak krijgt verzoeker wel een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juli 2025

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.