ECLI:NL:RBDHA:2025:17812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL25.19613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraakse eiser met betrekking tot bedreigingen door familieleden en werkzaamheden voor UNAMI

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1984, heeft op 21 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 25 april 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 15 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren, maar eiser en zijn echtgenote niet. De rechtbank oordeelt dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in 2015, met als reden zijn werk voor de United Nations Assistance Mission for Iraq (UNAMI) en bedreigingen van een sjiitische militie. De rechtbank concludeert dat de minister de bedreigingen van eisers zwager en schoonfamilie niet geloofwaardig achtte, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter E.E.M. van Abbe en is openbaar gemaakt op 21 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.19613
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J. Visscher).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [1984] . Hij heeft op 21 maart 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld, samen met het beroep van zijn echtgenote [echtgenote] (zaaknummer NL25.19639). Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn echtgenote waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere asielaanvraag
4. Eiser heeft voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd op 14 juni 2015. Aan die asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij heeft gewerkt voor de United Nations Assistance Mission for Iraq (UNAMI), dat hij problemen heeft ondervonden met (familieleden van) zijn zwager en dat hij is bedreigd door leden van een sjiitische militie. De
minister heeft deze asielaanvraag met het besluit van 5 januari 2017 afgewezen als ongegrond. Dit oordeel staat in rechte vast met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 oktober 2017¹ en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 december 2017².
Huidige asielaanvraag
5. Eiser legt aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag dat hij (opnieuw) bedreigingen heeft ontvangen. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag verschillende nieuwe documenten overgelegd, onder andere: screenshots van Facebook Messenger, screenshots van de belgeschiedenis met zijn zwager [zwager] , een e-mail van [A] en een kopie van een kennisgeving van aangifte.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
bedreigingen van zwager ( [B] ) vanwege eisers werkzaamheden;
problemen vanwege eisers werkzaamheden.
6.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser uit Irak komt is echter op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat hij bij terugkeer een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
6.2.
De minister acht de bedreigingen van de zwager / schoonfamilie vanwege eisers werkzaamheden niet geloofwaardig. Volgens de minister heeft eiser zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die het asielmotief van eiser volledig onderbouwen. De minister merkt hierover op dat de bewijswaarde van de screenshots van Facebook Messenger beperkt is, omdat deze geen controleerbare metadata bevatten die de authenticiteit of het tijdstip van verzending kunnen bevestigen. Hierdoor is niet vast te stellen wie de afzender is en wanneer deze berichten zijn ontvangen, en of ze daadwerkelijk gericht zijn aan eiser. In enkele gevallen blijkt uit de screenshots dat personen via social media verbonden zijn met personen uit de familiekring van de zwager van eiser. Dat is echter onvoldoende om te concluderen dat zij betrokken zijn bij bedreigingen jegens eiser. Ook is niet aangetoond dat de persoon met de naam “ [C] ” die eiser meerdere keren gebeld zou hebben en bedreigende taal zou hebben geuit, verwant is aan eisers zwager en dat de bedreigingen verband houden met eisers werkzaamheden bij UNAMI. Over de screenshot van de belgeschiedenis met [zwager] merkt de minister op dat de context, herkomst en datum van het gesprek niet objectief zijn vast te stellen, waardoor de bewijswaarde beperkt is. Bovendien is hieruit niet op te maken dat eiser daadwerkelijk met [zwager] over [C] heeft gesproken en dat hij toestemming heeft gegeven om zijn Facebookgegevens te delen. Volgens de minister heeft de handgeschreven verklaring van [zwager] , waarin dit wel wordt verklaard, beperkte waarde. Over de kopie van de aangifte (die zou zijn gedaan tegen [B] ) merkt de minister op dat de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. Bovendien wordt [B] hierin niet bij naam genoemd. Er staat enkel dat eiser in 2014 is bedreigd door onbekenden. Uit de verklaring van [A] blijken ook geen concrete gegevens over de bedreigingen jegens eiser.
Volgens de minister maken de verklaringen van eiser het asielmotief niet alsnog
geloofwaardig, omdat deze geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De minister merkt hierover het volgende op:
  • het is onsamenhangend dat eiser zijn facebooknaam deelt met [C] ;
  • eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat milities zoals Al Asa’ib naar hem op zoek zijn;
  • eiser heeft geen plausibele verklaring gegeven voor het uitblijven van een asielaanvraag;
  • eiser heeft inconsistent verklaard over de aangifte;
  • eiser heeft geen afdoende reden gegeven waarom de naam van [B] niet in de aangifte wordt genoemd.
6.3.
De minister heeft de problemen vanwege eisers werkzaamheden niet beoordeeld. De problemen die in de brief van [A] worden benoemd zijn in de eerdere asielprocedure al naar voren gebracht. Het enkele feit dat een derde bevestigt dat hij met eiser heeft samengewerkt en ook vreest voor milities, maakt niet dat een nieuwe beoordeling gemaakt moet worden van dit asielmotief.
De geloofwaardigheid van de bedreigingen van de zwager / schoonfamilie van eiser vanwege eisers werkzaamheden
7. De rechtbank oordeelt dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de bedreigingen van de zwager / schoonfamilie van eiser vanwege eisers werkzaamheden niet geloofwaardig zijn. De rechtbank zal dat hieronder toelichten, en zal daarbij ingaan op de beroepsgronden van eiser.
De bedreigingen door [C]
8. Eiser voert aan dat de minister een te hoge bewijslast hanteert door van hem te verwachten dat hij aantoont dat hij de berichten op Facebook daadwerkelijk heeft ontvangen van [C] en wanneer. Dit klemt te meer nu eiser in het gehoor over de opvolgende aanvraag het gesprek met [C] aan de hoormedewerker op zijn telefoon heeft laten zien. Eiser ziet dit niet terug in het bestreden besluit. Volgens eiser heeft de minister zich dus niet gehouden aan zijn samenwerkingsplicht. Eiser wijst er ook op dat hij in de screenshots bij zijn naam wordt genoemd, waaruit blijkt dat hij degene is die de berichten heeft ontvangen. Ook heeft hij met de screenshots van de Facebookaccounts de verbinding tussen zijn zwager en [C] en dat zij gelieerd zijn aan de militie Al Asa’ib proberen aan te tonen. Eiser stelt dat niet van hem mag worden verwacht dat hij geboorteaktes o.i.d. overlegt. Verder heeft de minister volgens eiser onvoldoende waarde gehecht aan de handgeschreven verklaring van [zwager] , waarin wordt bevestigd dat hij met eiser heeft afgesproken dat hij eisers Facebookgegevens door zou spelen naar [C] . De verklaring is pas later opgesteld, maar dat was omdat de minister dit ongeloofwaardig achtte en eiser juist heeft getracht om met deze verklaring alsnog onderbouwing te geven van zijn standpunt. Bovendien is er een handtekening en een scan van de identiteitskaart van [zwager] bijgevoegd.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat aan de screenshots van Facebook beperkte bewijswaarde toekomt, omdat de authenticiteit hiervan niet kan worden vastgesteld. Bovendien heeft de minister toegelicht waarom de screenshots, óók als deze inhoudelijk worden bekeken, het asielrelaas van eiser niet aannemelijk maken. De minister heeft terecht opgemerkt dat uit de screenshots niet blijkt dat [C] verwant is aan de zwager van eiser en dat daaruit ook niet blijkt dat de bedreigingen verband houden met de werkzaamheden van eiser voor UMAMI. Dat eiser wel met zijn naam wordt
genoemd in de screenshots brengt daar geen verandering in. Verder blijkt uit het verslag van het gehoor (p. 14) inderdaad dat eiser berichten heeft laten zien van [C] van 14 december 2023. Eiser is gebeld door [C] maar heeft zijn oproep gemist. Dit is 6 keer gebeurd. De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn standpunt dat de minister de samenwerkingsplicht heeft geschonden. Eiser heeft immers een toelichting kunnen geven in het gehoor en de berichten zijn als bijlage bij het verslag van het gehoor gevoegd. Ook voor deze berichten geldt dat hieruit het verband tussen de bedreigingen door [C] en de problemen met de zwager van eiser vanwege eisers werkzaamheden niet blijkt. Verder mocht de minister beperkte waarde toekennen aan de handgeschreven verklaring van [zwager] . De gemachtigde van de minister heeft er op de zitting terecht op gewezen dat deze verklaring formeel niet te verifiëren is en door een bekende van eiser en op zijn verzoek is opgesteld. Bovendien mocht de minister eiser tegenwerpen dat het onsamenhangend is dat hij [zwager] toestemming zou hebben gegeven om zijn Facebookgegevens te delen met [C] , met als doel dat hij contact met eiser zou opnemen voor een bemiddelingspoging. Uit het nader gehoor in de eerdere procedure blijkt namelijk dat vergelijkbare bemiddelingspogingen in het verleden zouden zijn aangewend om eiser te lokaliseren en te bedreigen. Daarom valt niet in te zien dat eiser zijn Facebookgegevens zou verstrekken. De toelichting van de gemachtigde van eiser op zitting dat het mogelijk is dat mensen veranderen, acht de rechtbank niet afdoende. De beroepsgrond slaagt niet.
De aangifte tegen [B]
10. Eiser voert aan dat in het licht van de omstandigheden in Irak en de heersende corruptie de naam van [B] niet op de aangifte is geschreven. [B] had en heeft een grote macht in zijn regio, wat volgens eiser inmiddels ook geloofwaardig is geacht door de minister. De autoriteiten vrezen voor Al Asa'ib en dus ook voor [B] .
10. De rechtbank overweegt als volgt. In de eerdere procedure is ongeloofwaardig geacht dat [B] lid is van een sjiitische militie. In het bestreden besluit (p. 3) staat: “Dat [B] niet formeel bij de politie werkt, maar wel daaraan gelieerd is kan worden gevolgd. Echter dat de naam van [B] niet is genoemd in het document omdat er angst heerst onder agenten om zich tegen hem uit te spreken onderbouwt u verder niet.” De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat zij dit zo leest als dat het zou kunnen dat de zwager gelieerd is aan de militie, maar dat de verdere onderbouwing dat gevreesd wordt voor deze man niet wordt gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat deze formulering in het bestreden besluit, ook met de aanvullende toelichting van de minister, onduidelijk is. Als gevolgd zou worden dat [B] gelieerd is aan de politie, zou dit immers ook iets zeggen over de angst die er zou kunnen zijn om zich tegen hem uit te spreken. De minister heeft over de aangifte, die al in 2014 door eiser zou zijn gedaan, echter wel terecht opgemerkt dat eiser in de vorige procedure enkel heeft gesproken over een andere aangifte die zijn moeder zou hebben gedaan, die later is ingetrokken. Eiser heeft toen uitdrukkelijk verklaard dat hij zelf geen aangifte heeft gedaan (nader gehoor, p. 7). De minister mocht eiser tegenwerpen dat niet valt in te zien waarom hij in de vorige procedure niet heeft verklaard over deze aangifte, en waarom hij na al die jaren het belang nu pas inziet van de aangifte. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat uit de kopie niet blijkt dat eiser aangifte heeft gedaan van bedreigingen die verband houden met zijn werkzaamheden voor UMAMI. De beroepsgrond slaagt niet.
De brief van [A]
12. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende waarde heeft toegekend aan de brief van zijn oud-collega [A] . Zijn oud-collega heeft zelf aangeboden om deze brief te schrijven, het was dus niet op verzoek van eiser. Eiser wijst er ook op dat hij met de brief enkel tracht te bewijzen dat hij voor de United Nations (UN) werkte. Het is natuurlijk niet mogelijk voor zijn oud-collega om de persoonlijke omstandigheden, dreigingen en dergelijke uiteen te zetten daar hij geen inzicht hierin heeft.
12. De rechtbank overweegt als volgt. De werkzaamheden van eiser voor UNAMI zijn in de vorige procedure gevolgd. Dat is ook in deze procedure niet in geschil. Zoals eiser zelf erkent, geeft de brief van de oud-collega geen inzicht in de gestelde problemen van eiser als gevolg van zijn werkzaamheden. De beroepsgrond treft geen doel.
Het niet eerder indienen van de asielaanvraag
14. Eiser voert aan dat hij al uitgebreid heeft verklaard dat hij zijn asielaanvraag niet eerder heeft ingediend, omdat advocaten hem in eerste instantie niet wensten te helpen, wegens het ontbreken van objectieve stukken. De minister heeft dit niet onderkend.
15. De rechtbank oordeelt dat de minister eiser mocht tegenwerpen dat hij hiermee geen plausibele reden heeft gegeven voor het uitblijven van zijn aanvraag. Dat de minister teveel van eiser verwacht (bijvoorbeeld dat hij verklaringen had moeten opvragen bij advocaten), zoals de gemachtigde van eiser op zitting stelt, volgt de rechtbank niet. Eiser kan namelijk ook op een andere manier, bijvoorbeeld met e-mails, onderbouwen dat hij zich heeft ingespannen om eerder een asielaanvraag in te dienen of de benodigde stukken te verkrijgen. De minister mocht dit van eiser verwachten, gelet op de bedreigingen die hij stelt te hebben ontvangen. De beroepsgrond slaagt niet.
De geloofwaardigheid van de verklaringen
16. Eiser voert aan dat er geen sprake is van tegenstrijdigheden of onsamenhangende verklaringen in het asielrelaas, maar slechts van onjuiste aannames door de minister.
17. De beroepsgrond slaagt niet. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser over de bedreigingen van zijn zwager / schoonfamilie vanwege zijn werkzaamheden geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft niet nader toegelicht welke onjuiste aannames de minister heeft gedaan. De stelling van de gemachtigde van eiser op de zitting, dat eiser een heel verlegen, ingetogen persoonlijkheid heeft, waardoor hij minder kan verklaren, leidt niet tot een ander oordeel. Enerzijds is niet onderbouwd dat dit geval is en anderzijds is gesteld noch gebleken dat dit in de weg zou staan van het afleggen van een samenhangende en aannemelijke verklaring. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in het advies van [medische groep] van 7 februari 2025 is geconcludeerd dat er geen beperkingen zijn die van invloed zijn op het horen en beslissen.
Het evenredigheidsbeginsel
18. Eiser voert aan dat de minister heeft nagelaten de belangen van eiser te wegen, waardoor het bestreden besluit onevenredige gevolgen heeft en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
19. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft niet onderbouwd waarom het besluit in strijd is met evenredigheidsbeginsel. Reeds daarom slaagt de beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

20. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 juli 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. AWB 17/1682 en AWB 17/1692 (niet gepubliceerd).
2 201709400/1/ V2 en 201709400/2/V2 (niet gepubliceerd).