ECLI:NL:RBDHA:2025:17816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
23_5897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WW-uitkering en herziening van besluiten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een te veel betaalde WW-uitkering. Eiser had een WW-uitkering ontvangen van 28 augustus 2022 tot en met 10 november 2022, maar het UWV heeft deze herzien en een bedrag van € 3.777,30 bruto teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 februari 2025 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen nadere vragen te beantwoorden over de berekening van het terugvorderingsbedrag. Na ontvangst van de antwoorden heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV de berekening van het terugvorderingsbedrag inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser voerde aan dat er fouten waren gemaakt door het UWV, waaronder een dubbele ziekmelding en een verkeerde berekening van het terugvorderingsbedrag.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de WW-uitkering correct is herzien en dat de terugvordering terecht is gedaan. Eiser had ook een Ziektewet-uitkering ontvangen en inkomsten uit arbeid, die verrekend moesten worden met de WW-uitkering. De rechtbank heeft de berekening van het UWV gevolgd en vastgesteld dat het terugvorderingsbedrag verlaagd moest worden naar € 3.715,19. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, het besluit van het UWV is vernietigd en het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op het nieuwe bedrag. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.W.C. Neuteboom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

Bij besluit van 15 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 28 augustus 2022 tot en met 10 november 2022 herzien en de over deze periode te veel betaalde WW-uitkering, een bedrag van € 3.777,30 bruto, van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 20 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft bij brief van 6 februari 2025 de gronden van zijn beroep aangevuld
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en bepaald dat verweerder nadere vragen omtrent de berekening van het terugvorderingsbedrag dient te beantwoorden.
Verweerder heeft hierop geantwoord bij brief van 4 maart 2025.
Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 4 april 2025.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord.
Verweerder heeft op 2 juli 2025 aan de rechtbank bericht dat een nadere zitting achterwege kan blijven.
Eiser heeft niet binnen de gestelde termijn kenbaar gemaakt een nadere zitting te willen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Aan eiser is per 13 december 2021 een WW-uitkering toegekend. Op 12 augustus 2022 heeft eiser zich ziekgemeld. Tijdens eisers ziekte is de WW-uitkering gedurende dertien weken doorbetaald. Op 11 november 2022 was die periode van dertien weken verstreken. De WW-uitkering is daarop (bij besluit van 3 november 2022) per 11 november 2022 beëindigd en aan eiser is per die datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Naast zijn WW-uitkering was eiser werkzaam bij H&S Shutdown & Rigging support B.V (verder: H&S). Eiser heeft zich bij deze werkgever op 15 augustus 2022 ziekgemeld. Bij besluit van 13 december 2022 heeft verweerder aan eiser met ingang van 24 augustus 2022 een ZW-uitkering toegekend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers WW-uitkering over de periode van 28 augustus 2022 tot en met 10 november 2022 herzien en de over deze periode te veel betaalde WW-uitkering, een bedrag van € 3.777,30 bruto, van eiser teruggevorderd. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder dienen de inkomsten uit arbeid en de vanaf 24 augustus 2022 toegekende ZW-uitkering als zijnde inkomsten verrekend te worden met de WW-uitkering.
3. Eiser voert samengevat aan dat er door fouten van verweerder een dubbele ziekmelding is gedaan, waardoor met een verkeerd dagloon wordt gerekend. Verder is het terugvorderingsbedrag verkeerd berekend. Daarbij is geen rekening gehouden met terugvorderingen die al eerder zijn terugbetaald. Volgens eiser is het een wirwar aan foute uitbetalingen, foute herberekeningen, niet verwerkte terugbetalingen, foute registraties en foute teksten in brieven waardoor hij op het verkeerde spoor is gezet.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat over de periode van 28 augustus 2022 tot en met 10 november 2022 aan eiser een WW-uitkering is betaald. In deze gehele periode heeft eiser ook een ZW-uitkering ontvangen gebaseerd op de ziekmelding bij H&S. Daarnaast had eiser in de maanden augustus 2022 en september 2022 inkomsten uit arbeid bij H&S. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ZW-uitkering en de inkomsten uit arbeid aan te merken als inkomen die verrekend dienen te worden met de WW-uitkering.
4.2.
Verweerder heeft na de zitting bij brief van 4 maart 2025 nadere uitleg gegeven over de totstandkoming van het terugvorderingsbedrag. Daarbij is naar maand uitgesplitst hoe hoog de inkomsten waren, welk bedrag aan WW-uitkering is toegekend en welk bedrag te veel aan WW is uitbetaald. Verweerder heeft hiermee inzichtelijk gemaakt hoe het terugvorderingsbedrag tot stand is gekomen. De rechtbank kan de door verweerder gemaakte berekening dan ook volledig volgen.
4.3
Eiser heeft een berekening gemaakt van de over de periode van 22 augustus 2022 tot en met 10 november 2022 uitgekeerde bedragen aan WW- en ZW-uitkering en van de bedragen waar hij over die periode aan WW-uitkering recht op heeft. Het verschil daartussen is volgens eiser het bedrag dat teruggevorderd kan worden, zijnde een bedrag van € 3.113,88. De rechtbank volgt eiser niet in zijn berekening. Allereerst dient, anders dan eiser stelt, het dagloon van de ZW-uitkering gebaseerd te worden op de ziekmelding vanuit het dienstverband bij H&S. In het toekenningsbesluit van 13 december 2022 dat op deze ziekmelding betrekking heeft, is een dagloon vastgesteld van € 88,72. Dit dagloon dient dan ook ten grondslag te liggen aan de berekening van de hoogte van de ZW-uitkering. Verder moet, gelet op het bepaalde in artikel 47 van de WW, het recht op WW per kalendermaand worden vastgesteld. Daarbij moeten dan alle inkomsten van die maand in mindering worden gebracht op de WW-uitkering van die maand. In de maand september 2022 is het totale inkomen hoger dan 87,5% van het maandloon, zodat eiser op grond van artikel 20, eerste lid, onder c, van de WW in die maand in het geheel geen recht heeft op WW. Dit heeft eiser miskend in zijn berekeningen. Reeds op grond van het voorgaande gaat de rechtbank aan de door eiser gemaakte berekening voorbij.
4.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de WW-uitkering over de periode van 28 augustus 2022 tot en met 10 november 2022 herzien en het over deze periode te veel aan WW-uitkering teruggevorderd.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van dringende redenen te concluderen dat van terugvordering moet worden afgezien. De terugvordering is weliswaar het gevolg van het feit dat verweerder met het besluit van 13 december 2022 pas na een kleine 4 maanden na de ziekmelding een ZW-uitkering toegekend, maar de rechtbank acht deze periode niet dermate lang dat dat dit reden geeft om de terugvordering onevenredig te achten. Voorts is niet gebleken dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiser heeft. Eiser heeft een betalingsregeling getroffen met verweerder.
4.6.
Verweerder heeft in zijn brief van 4 maart 2025 de hoogte van de terugvordering verlaagd met € 62,11 en gewijzigd naar € 3.715.19. Nu in de beroepsprocedure het terugvorderingsbedrag is gewijzigd, kent het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Om die reden is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de rechtbank het door verweerder berekende terugvorderingsbedrag juist acht, neemt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het terugvorderingsbedrag wordt vastgesteld op € 3.715.19.
5. Omdat beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 juli 2023;
- herroept het besluit van 15 maart 2023;
- bepaalt dat het terugvorderingsbedrag wordt vastgesteld op € 3.715,19;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.