ECLI:NL:RBDHA:2025:17816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WW-uitkering en herziening van besluiten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een te veel betaalde WW-uitkering. Eiser had een WW-uitkering ontvangen van 28 augustus 2022 tot en met 10 november 2022, maar het UWV heeft deze herzien en een bedrag van € 3.777,30 bruto teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 februari 2025 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen nadere vragen te beantwoorden over de berekening van het terugvorderingsbedrag. Na ontvangst van de antwoorden heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV de berekening van het terugvorderingsbedrag inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser voerde aan dat er fouten waren gemaakt door het UWV, waaronder een dubbele ziekmelding en een verkeerde berekening van het terugvorderingsbedrag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de WW-uitkering correct is herzien en dat de terugvordering terecht is gedaan. Eiser had ook een Ziektewet-uitkering ontvangen en inkomsten uit arbeid, die verrekend moesten worden met de WW-uitkering. De rechtbank heeft de berekening van het UWV gevolgd en vastgesteld dat het terugvorderingsbedrag verlaagd moest worden naar € 3.715,19. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, het besluit van het UWV is vernietigd en het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op het nieuwe bedrag. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskosten.