In deze zaak, die op 13 augustus 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de moeder en de vader van de minderjarige [minderjarige]. De ouders zijn van 2012 tot 2016 gehuwd geweest en hebben gezamenlijk gezag over hun kind, dat in 2013 is geboren. De moeder vordert dat de vader [minderjarige] binnen twee dagen na het vonnis bij haar thuis brengt, terwijl de vader in reconventie vraagt om de voorlopige hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. De vader heeft zorgen geuit over de situatie van [minderjarige] bij de moeder, waaronder suïcidale gedachten van het kind. De voorzieningenrechter heeft de zorgen van de vader serieus genomen en verzocht om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist dat [minderjarige] voorlopig bij de vader zal verblijven, totdat er in de bodemprocedure een definitieve beslissing is genomen. Tevens is er een regeling getroffen voor contact tussen [minderjarige] en de moeder in de zomervakantie en daarna.