ECLI:NL:RBDHA:2025:17892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
09-148762-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring woninginbraak en mishandeling van de zoon met matchend DNA-spoor

Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak en mishandeling van zijn zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 februari 2025 te 's-Gravenhage in een woning heeft ingebroken, waarbij hij verschillende goederen heeft ontvreemd, waaronder een autosleutel, een fototoestel en laptops. Het bewijs voor de inbraak werd geleverd door een matchend DNA-spoor dat op de binnenzijde van een raam werd aangetroffen. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en de forensische bewijzen voldoende om de verdachte schuldig te verklaren voor de woninginbraak.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van zijn zoon, [naam 2], op 9 maart 2025. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de zoon, ondersteund door getuigenissen van familieleden, voldoende bewijs boden voor de mishandeling. De rechtbank vond de verklaringen van de minderjarigen geloofwaardig, ondanks enkele inconsistenties, en concludeerde dat de verdachte zijn zoon had mishandeld door hem te slaan.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat hij zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers van de inbraak en de mishandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-148762-25
Datum uitspraak: 9 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de L’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.C. Knoef naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 februari 2025 te 's-Gravenhage, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 1] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een autosleutel (van een Kia Rio) en/of een fototoestel (Canon) en/of twee, althans een laptop(s) (Asus) en/of nagelproducten (Pink Gellac) , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen voornoemd onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
2
hij op of omstreeks 9 maart 2025 te ’s-Gravenhage zijn kind, [naam 2] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal te slaan in/tegen het gezicht en/of de nek van die [naam 2] en/of te duwen tegen het lichaam van die [naam 2] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Volgens de verdediging is er voor beide feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank gebruikt
ten aanzien van feit 1de volgende bewijsmiddelen: [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 17 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 9-11):
Ik woon in de [adres 1] te Den Haag. Mijn woning is beveiligd met alarm. Op 8 februari 2025 ontving mijn dochter een melding van het alarmsysteem.
Ik zag dat het raam de woonkamer bij de scharnieren kapot was. Ik zag dat de volgende goederen zijn weggenomen: autosleutels van een Kia Rio, fototoestel merk Canon, twee laptop van het merk Acus, nagelproducten van het merk Pink Gellac.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 maart 2025 (betreffende lijst met gestolen goederen), voor zover inhoudende (p. 27-28):
De laptops zijn van het merk Asus.
3.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, opgemaakt op 17 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 53-54):
Op 9 februari 2025 kwamen wij, verbalisanten, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 1] te ’s-Gravenhage.
Wij zagen dat:
- er aan de voorzijde van de woning een raam gesitueerd was met gedeeltelijk een vast raam en een openslaand raam;
- er verschillende werktuigsporen zichtbaar waren en dat het kozijn zwaar beschadigd was;
- er op het vaste raam, links van het openslaande raam (gezien vanuit binnen), aan de binnenzijde van de ruit vettige vegen zichtbaar waren, vermoedelijk van
handschoensporen aangezien er geen dactyloscopische punten in de vegen zichtbaar
waren.
Wij hebben de vettige vegen aan de binnenzijde van de ruit bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humaan biologisch celmateriaal. Het volgende spoor werd veiliggesteld:
SIN : AASP9200NL
Spooromschrijving : Epitheel
Plaats veiligstellen : Ruit binnenzijde naast inklimraam
4.
Het deskundigenverslag, op 25 februari 2025 opgemaakt en ondertekend door dr. P.J. Herbergs, NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige, voor zover inhoudende (p. 55-58):
De resultaten van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van DNA
Ruit binnenzijde naast
inklimraam
AASP9200NL
DNA-mengprofiel afkomstig van minimaal twee donoren,
van wie zeker één man.
Het DNA-mengprofiel is geschikt voor vergelijkend
DNA-onderzoek.
[verdachte]
Zie '6. Berekening van de
bewijskracht'
Om een uitspraak te doen over het mogelijk aanwezig zijn van DNA van
[verdachte] in de bemonstering AASP9200NL is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van twee onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
5.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 augustus 2025, voor zover inhoudende:
Ik was op de avond van 8 februari 2025 bij de woning aan de [adres 1] te Den Haag.
De rechtbank gebruikt
ten aanzien van feit 2de volgende bewijsmiddelen:
6.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 9 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 63-64):
Plaats delict : ’s-Gravenhage
Pleegdatum/tijd : 9 maart 2025
Ik ben met mijn tante en nicht naar de stad geweest. Mijn vader werd boos. Mijn vader heeft mij met zijn platte hand heel hard geslagen. Hij heeft mij veel keer geslagen. Ik voelde dat hij mij in het gezicht en de nek had geslagen. Toen mijn moeder aan kwam rijden duwde mijn vader mij hard weg.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 66):
Ik, verbalisant, heb op 9 maart 2025 ter plaatse de aangifte opgenomen van [naam 2] . Ik zag dat [naam 2] zijn wangen rood waren. Ik zag dat er kleine rode vlekjes op de wangen van [naam 2] zaten. Ik zag en hoorde ook dat [naam 2] erg emotioneel was. Ik zag dat er tranen over zijn wangen liepen.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 maart 2025, voor zover inhoudende (p. 68-69):
Ik, verbalisant, heb op 9 maart 2025 aan de [adres 2] te Den Haag een getuige gehoord. De getuige verklaarde:
Mijn naam is [naam 3] , ik ben het zusje van [verdachte] . Mijn neefje [naam 2] en ik hadden afgesproken om vandaag naar de stad te gaan en daar leuke dingen te gaan doen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [naam 2] zei dat [naam 2] niet met mij mocht gaan.
[naam 2] en ik gingen naar de stad. Wij zijn vervolgens weer naar mijn huis gegaan. Ik zag dat [naam 2] en [verdachte] verder waren gelopen, maar nog wel op de [adres 2] stonden. Ik zag dat [verdachte] met zijn vlakke hand op het gezicht van [naam 2] sloeg. Ik zag en hoorde dat [naam 2] toen heel erg hard moest huilen.
9.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 augustus 2025, voor zover inhoudende:
Mijn zoon was die dag met mijn zusje naar de stad gegaan zonder mijn toestemming. Ik was boos op hem en ik heb hem daarop aangesproken. Mijn zusje had het ook niet gevraagd, dat vond ik eigenlijk nog erger.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs van
feit 1het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 8 februari 2025 is ingebroken in de woning aan de [adres 1] in Den Haag. Het openslaande raam aan de voorzijde van de woning is opengebroken en is gebruikt als inklimraam. Bij de inbraak zijn de autosleutel van een Kia Rio, een fototoestel van het merk Canon, twee laptops van het merk Asus en nagelproducten van het merk Pink Gellac ontvreemd.
In de woning zijn op het vaste raam links van het inklimraam (gezien vanuit binnen) aan de binnenzijde van de ruit vettige vegen aangetroffen, vermoedelijk van handschoensporen. De forensische opsporing heeft uit die vettige veeg een biologisch spoor veiliggesteld.
EenDNA-deskundige heeft het biologisch spoor onderzocht, uit het spoor een DNA-(meng)profiel geïsoleerd en een met het mengprofiel een vergelijkend DNA-onderzoek uitgevoerd. De deskundige heeft geconcludeerd dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de bemonstering het DNA-mengprofiel bevat van de verdachte en één onbekende persoon, dan dat de bemonstering het DNA-mengprofiel bevat van twee onbekende personen.
De rechtbank is van oordeel dat het biologisch spoor als daderspoor kan worden aangemerkt. Het spoor is aangetroffen in de vettige veeg aan de binnenkant van het vaste raam naast het inklimraam. Daar kan het alleen zijn achtergelaten door iemand die zich in de woning bevond. De rechtbank verwerpt dus de verklaring van de verdachte dat hij het spoor heeft achtergelaten toen hij het alarm hoorde, met een man of vijf uit de buurt ter plaatse polshoogte is gaan nemen, even door het geopende raam naar binnen heeft gekeken en daarbij wellicht iets heeft aangeraakt. Dit betekent dat de verdachte geen goede verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van een matchend DNA-spoor op de plaats waar door een raam een woning is ingebroken. De enige verklaring die overblijft is dat het de verdachte is geweest die door het raam is ingebroken.
De rechtbank zal de als feit 1 ten laste gelegde woninginbraak bewezen verklaren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs van
feit 2het volgende.
De zoon van de verdachte, [naam 2] , heeft naar het oordeel van de rechtbank concreet en gedetailleerd genoeg verklaard over wat de verdachte bij hem heeft gedaan - en wat ook aan de verdachte ten laste is gelegd. De verklaring van [naam 2] vindt bovendien op de belangrijke punten steun in de verklaring van het zusje van de verdachte, [naam 3] . Zij verklaart immers te hebben gezien dat de verdachte [naam 2] heeft geslagen en heeft bovendien dezelfde locatie aangewezen waar dat is gebeurd. De verklaring van [naam 2] wordt verder gesteund door de waarneming van de politieagent die ter plaatse is geweest en heeft geconstateerd dat [naam 2] hevig geëmotioneerd was en rode wangen had. De verbalisant heeft gerelateerd dat zij niet zeker weet of de rode wangen van het huilen waren of dat dit letsel was, maar in beide gevallen zou het kunnen passen bij het scenario dat de verdachte hem heeft geslagen.
Daarbij komt dat de verklaringen van [naam 2] , [naam 3] en ook van de verdachte zelf op de terechtzitting overeenkomen voor wat betreft de setting en de tijdlijn van de gebeurtenissen. Zij verklaren immers allen over een uitstapje van [naam 2] met [naam 3] naar de stad dat door de verdachte verboden was en dat de verdachte daarom boos was geworden op zowel [naam 3] als [naam 2] . Ook dat draagt bij aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] .
De verdediging heeft gewezen op enkele inconsistenties in de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] , maar die wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de belangrijkere punten waarop zij juist overeenstemmen. Ook het feit dat het in beide gevallen verklaringen van minderjarigen betreft die niet zijn afgenomen door gespecialiseerde rechercheurs in een studio, doet niet af aan de geloofwaardigheid van de inhoud van de verklaringen. Daarvoor acht de rechtbank met name van belang dat de verklaringen vrijwel onmiddellijk zijn opgetekend nadat de gebeurtenissen zijn voorgevallen en die verklaringen zijn neergelegd in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank ook bewezen acht dat de verdachte zijn zoon [naam 2] heeft mishandeld.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 8 februari 2025 te 's-Gravenhage, in een woning, te weten [adres 1] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een
autosleutel (van een Kia Rio) en een fototoestel (Canon) en twee laptops (Asus) en nagelproducten (Pink Gellac), die geheel aan [naam 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2
hij op 9 maart 2025 te 's-Gravenhage zijn kind, [naam 2] , heeft mishandeld door meermalen te slaan tegen het gezicht en de nek van die [naam 2] en te duwen tegen het
lichaam van die [naam 2] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland, hierna ook: de reclassering, geadviseerd. De officier van justitie heeft verder als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de zoon, [naam 2] , gevorderd en een locatieverbod voor de woning waar [naam 2] verblijft.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd niet langer dan de duur van de tijd die de verdachte nu in voorarrest heeft gezeten, met eventueel oplegging van nog een voorwaardelijke strafdeel. De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen contact- of locatieverbod op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak, terwijl de slachtoffers op vakantie waren. Met zijn handelen heeft de verdachte het eigendomsrecht van de eigenaren aangetast en een inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid en de privacy van de bewoners. Een woning is juist bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Woninginbraken kunnen daarnaast bij omwonenden ook voor gevoelens van angst en onveiligheid zorgen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn zoon door hem, onder meer, in het gezicht te slaan. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn zoon, die zich juist bij zijn vader veilig moet kunnen voelen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat [naam 2] de gevolgen van de mishandeling nog altijd ondervindt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juli 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder voor zowel woninginbraken als geweldsmisdrijven is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 augustus 2025, waaruit volgt dat sprake is van zorgelijke persoonlijke omstandigheden, psychische problematiek en een hoog recidiverisico. De reclassering ziet evenwel ook dat de verdachte duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij zijn leven anders wil inrichten en dat het positief is dat hij wil meewerken aan bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert daarom bij veroordeling van de verdachte aan hem een voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan het zoeken van passende huisvesting.
De verdachte heeft op de terechtzitting beaamd dat hij zijn leven een andere richting wil geven en rust wil. Hij heeft de bereidheid uitgesproken om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering voorstelt.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten voor recidive bij woninginbraken, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Zoals vermeld heeft de verdachte een omvangrijk strafblad en heeft hij op de zitting een buitengewoon slechte indruk achtergelaten, met brutale en beledigende opmerkingen richting de rechtbank, de officier van justitie en andere aanwezigen in de zittingzaal. Toch zal de rechtbank, ondanks dat zij twijfels heeft over de haalbaarheid van voorwaarden waaraan de verdachte zich zal moeten houden, niet overgaan tot – kort gezegd – simpelweg afstraffen. De bijzondere voorwaarden, die hierna zullen worden besproken, zouden de verdachte ook kunnen helpen en de reclassering ziet daarin een kans.
De rechtbank zal dus, gezien het reclasseringsadvies en het voornemen zoals door de verdachte op de terechtzitting uitgesproken om zijn leven een andere wending te geven, een deel van die straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank zal de proeftijd vaststellen op twee jaren.
Contact- en locatieverbod
De rechtbank stelt voorop dat de strafrechter bij vrijheidsbeperkende maatregelen die een eventuele omgangsregeling tussen ouder en kind kunnen bemoeilijken, rekening dient te houden met de proportionaliteit en noodzakelijkheid van die maatregelen in het licht van het recht op eerbiediging van privé- familie- en gezinsleven.
In de veroordeling voor feit 2 ziet de rechtbank, hoewel het een ernstig feit betreft, op zichzelf onvoldoende noodzaak om een contact- of locatieverbod op te leggen. Daar komt bij dat de reclassering niet over de verboden heeft geadviseerd en de rechtbank ook voor het overige uit het dossier onvoldoende informatie heeft kunnen halen om de proportionaliteit van de gevorderde verboden te kunnen beoordelen. Het voorgaande maakt dat het contact- en locatieverbod worden afgewezen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een schadevergoeding gevorderd van € 7.473,97-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 6.973,97 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
[naam 2] heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een schadevergoeding gevorderd van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [naam 1] geconcludeerd dat die, voor zover die betrekking heeft op ontvreemde goederen en onderbouwd is met bewijs, toewijsbaar is. Voor zover deze betrekking heeft op braakschade concludeert de officier dat de vordering niet is onderbouwd en refereert zij zich aan het (schattings)oordeel van de rechtbank. Het immateriële deel van de schadevordering vindt de officier onvoldoende onderbouwd en dus concludeert ze voor dat deel tot niet-ontvankelijkheid van [naam 1] in de vordering.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [naam 2] geconcludeerd tot toewijzing.
De toe te wijzen vorderingen dienen volgens de officier te worden vermeerderd met de wettelijke rente en tevens dient voor beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [naam 1] bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om te kunnen worden toegewezen. De verdediging heeft bovendien bepleit dat het type schade dat wordt gevorderd doorgaans gedekt zal zijn door een inboedelverzekering en dat het onduidelijk is in hoeverre deze benadeelde partij al schadeloos is gesteld.
Ten aanzien van [naam 2] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De vordering van [naam 1]
De vordering van [naam 1] , voor zover deze betrekking heeft op de gestolen goederen, te weten Pink Gellac producten (onderbouwd met bonnen tot een bedrag van € 540,48), de Canon camera (€ 799,-) en de laptop 2 (€ 574,47), is namens de verdachte, in het licht van de onderbouwing door de benadeelde partij, onvoldoende gemotiveerd betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door feit 1, ter grootte van het bedrag van € 1.913,95.
Ten aanzien van de schade als gevolg van de inbraak aan de woning en de inrichting van die woning die [naam 1] heeft gevorderd, geldt dat deze niet is onderbouwd, maar dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank wel kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks zaakschade heeft geleden door feit 1. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade, gelet op wat van de schade voor de rechtbank waarneembaar is op de foto’s in het dossier en de ouderdom van sommige beschadigde goederen die zijn vermeld op de vordering van de benadeelde partij, vast op € 1.000,-.
De rechtbank zal met betrekking tot de overige materiële en de immateriële schade de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de verdachte gemotiveerd betwist en door benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.913,95. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
7.3.2
De vordering van [naam 2]
De vordering van [naam 2] is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door feit 2. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 300,-. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 maart 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
proceskosten
Nu de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 3.5 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is, zoals hierboven is vastgesteld, tegenover de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen:
  • een bedrag van € 2.913,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2025, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] , en
  • een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300, 304 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (ZEVEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2 (TWEE) MAANDENniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich binnen een week na invrijheidsstelling meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en daarna op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan het traject van Housing First of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan een schuldhulpverleningstraject;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 2.913,95, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten worden gemaakt;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.913,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 39 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 300,-, geheel bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten worden gemaakt;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van der Sterre, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025043000 van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 117).