ECLI:NL:RBDHA:2025:17896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
NL25.31612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Colombiaanse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van asielmotieven en deugdelijkheid van de beoordeling door de verweerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 september 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Colombiaanse eiser vernietigd. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielmotief van de eiser, vrees voor een bende die hem heeft afgeperst en bedreigd, ongeloofwaardig is. De eiser had op 5 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 9 juli 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de eiser zijn asielrelaas gedeeltelijk met documenten heeft onderbouwd en dat verweerder deze documenten niet naar behoren heeft betrokken bij de beoordeling. De rechtbank benadrukt dat de asielzoeker niet mag worden tegengeworpen dat aan documenten geen bewijswaarde toekomt, omdat die documenten niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht of niet objectief verifieerbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.31612

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.T.M. Hoppema).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Dit, omdat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers asielmotief, vrees voor de bende die hem zou hebben afgeperst en bedreigd, ongeloofwaardig is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 5 april 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij is Colombiaans en geboren op [datum] 1993. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 juli 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in 2017 een bouwbedrijf begonnen en werkte onder andere voor de overheid op het gebied van elektriciteit. Hij vermoed dat hij hierdoor is uitgekozen om te worden beroofd. Op 18 januari 2018 heeft eiser met zijn ex-vrouw een groot bedrag gepind bij de bank. Hij is toen slachtoffer geworden van een
flateo, waarbij je wordt gevolgd na het pinnen en je wordt beroofd. Eiser en zijn ex-vrouw zijn overvallen toen zij stopten met de auto. Er werd een pistool op zijn ex-vrouw gericht en haar tas werd beroofd. De ex-vrouw van eiser heeft aangifte gedaan van deze overval. Een paar maanden later begonnen de bedreigingen en afpersingen. Eiser vermoedt dat de beroving en de afpersingen met elkaar te maken hebben en door eenzelfde groep worden gedaan: namelijk el Tren de Aragua. Eiser is een aantal maanden na de beroving tot aan zijn vertrek naar Nederland in 2022 bedreigd en afgeperst. De daders lieten pamfletten achter bij zijn huis, zochten hem op bij het adres van zijn bedrijf en contacteerden hem via telefoontjes en berichten. Ook is eiser meerdere malen mishandeld. Eiser heeft naar aanleiding van de afpersingen zijn bedrijf stop gezet, hij is gestopt met studeren en hij is ook gescheiden van zijn vrouw. Bij een afpersing
in november/december 2021 heeft eiser zichzelf verdedigd toen hij werd geslagen. Naar aanleiding van dit incident heeft hij besloten dat hij moest vluchten, nu hij vreest dat de bende hem niet meer alleen wil afpersen maar hem ook wil vermoorden. Sinds eiser is gevlucht maakt hij geld over naar zijn ex-vrouw, die nog steeds wordt afgeperst.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De afpersingen en bedreigingen door een bende.
Het eerste asielmotief wordt geloofwaardig geacht maar het tweede asielmotief niet. Eiser voldoet niet aan artikel 31, zesde lid, onder c en d, van de Vw. De asielaanvraag is kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw. Verweerder heeft ook een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd aan eiser.
Heeft verweerder op de juiste wijze getoetst dat eiser zijn ongeloofwaardig bevonden asielmotief niet met documenten heeft onderbouwd?
5. Eiser voert aan dat hij een groot aantal documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas en dat deze door verweerder niet naar behoren zijn betrokken bij de beoordeling van het asielrelaas. De stukken die eiser heeft overgelegd hadden op een andere manier meegewogen moeten worden in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser verwijst naar pagina’s uit het meest recente Algemeen Ambtsbericht van Colombia, [2] die het asielmotief van eiser ondersteunen. Ook wijst eiser op wat is overwogen in het arrest L.H. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). [3] Verweerder kan niet voorbij gaan aan verklaringen van familieleden met het standpunt dat dit geen objectieve verifieerbare stukken zijn en alle stukken moeten worden beoordeeld op inhoud en in samenhang met de verklaringen van eiser.
6. Verweerder werpt eiser tegen dat hij zijn asielrelaas niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die zijn asielmotief volledig onderbouwen. Verweerder toetst de geloofwaardigheid van het asielmotief aan de hand van de vijf voorwaarden zoals genoemd in WI 2024/6. Verweerder weegt de bewijswaarde van de overgelegde documenten verschillend. De aangifte van de ex-vrouw van eiser en het antwoord van de desbetreffende autoriteiten van Colombia zijn zichtbaar in de geloofwaardigheidsbeoordeling meegewogen. De beroving ziet echter niet op eiser zelf en hierom heeft verweerder dit document niet los beoordeeld en doorgetoetst. Het militaire pasje wat eiser heeft overgelegd en de stukken die eiser heeft overgelegd van zijn onderneming zien niet direct op eisers asielmotief en zijn daarom niet meegewogen. Aan de verklaring van de ex-vrouw van eiser en zijn moeder wordt weinig waarde toegekend nu deze verklaringen van derden betreffen en niet objectief en te verifiëren zijn. De informatie van het ambtsbericht laat zien dat afpersingen veelvoudig voorkomen maar niet dat eiser ook is afgeperst of dat aangifte doen onmogelijk is of niet loont. Het wordt dan ook aan eiser tegengeworpen dat hij zelf geen aangifte heeft gedaan van de afpersingen, bedreigingen en mishandelingen. Daarnaast zijn eisers verklaringen niet te herleiden tot gebeurtenissen die veel voorkomend zijn en daardoor te toetsen zijn aan de openbare bronnen. Derhalve is er in eisers specifieke geval geen informatie uit openbare bronnen beschikbaar waarnaar verwezen kan worden.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn asielrelaas gedeeltelijk met documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft een aantal stukken overgelegd die zien op hem persoonlijk. Verweerder dient op grond van de Procedurerichtlijn elk document dat ter staving van het verzoek om internationale bescherming wordt overgelegd, bij de beoordeling te betrekken. [4] De rechtbank verwijst in dit verband ook naar vaste jurisprudentie van zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), als ook het Europees Hof van de Rechten van de Mensen (EHRM). Hieruit volgt dat de asielzoeker niet mag worden tegengeworpen dat aan documenten geen bewijswaarde toekomt, omdat die documenten niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht, [5] of niet objectief verifieerbaar zijn. [6]
7.1.
Gelet op het voorgaande, kan verweerder niet zonder meer volstaan met dat aan de verklaring van de ex-vrouw van eiser en aan de verklaring van zijn moeder zeer beperkte bewijswaarde toekomt omdat deze niet objectief en te verifiëren zijn. Daarnaast kan verweerder ook niet volstaan met de motivering dat een aantal documenten niet direct op eiser en/of zijn asielrelaas zien. Eiser legt ten grondslag aan zijn asielrelaas dat hij slachtoffer is geworden van een beroving. Omdat het pistool was gericht op zijn ex-vrouw, is zij diegene die aangifte heeft gedaan van het voorval. Hij verklaart dat dit is waar zijn problemen mee zijn begonnen, en de afpersingen en bedreigingen hierop volgde. [7] De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat deze documenten zien op de ex-vrouw van eiser en hierdoor niet los beoordeeld en doorgetoetst hoeven te worden. Eiser heeft aangevoerd dat dit het begin is geweest van zijn asielrelaas. Daarnaast volgt uit de vertaling van de aangifte dat eiser bij de beroving aanwezig was. Verweerder heeft de beroving op eiser en zijn ex-vrouw geloofwaardig geacht. Verweerder dient het inzichtelijk te maken hoe deze verklaringen en stukken zijn meegewogen in de geloofwaardigheidsbeoordeling.
7.2.
Ook de documenten die zien op de onderneming van eiser ondersteunen wat door eiser is verklaard. Eiser heeft verklaard dat hij vermoedt slachtoffer te zijn geworden van de beroving en daarop volgende afpersingen en bedreigingen vanwege zijn onderneming. [8] Eiser heeft verklaard dat hij is afgeperst op het kantoor van zijn onderneming en dat hij naar aanleiding van de afpersingen en bedreigingen zijn onderneming heeft gesloten. [9] Eiser heeft ook informatie uit het Algemeen Ambtsbericht aangevoerd waaruit blijkt dat slachtoffers van afpersing vooral bestaan uit middenstanders zoals winkeleigenaren. [10] Deze openbare informatie ondersteunt voor een gedeelte wat eiser heeft verklaard over hoe afpersingen en bedreigingen plaatsvinden. [11] Ook als dit niet persoonlijk op eiser ziet dient dit te worden meegewogen in het licht van wat eiser heeft verklaard, nu er wel degelijk informatie is uit de openbare bronnen hierover.
7.3.
Verweerder stelt dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiser dat hij geen aangifte heeft gedaan van de afpersingen en bedreigingen. De rechtbank leest op de door eiser aangevoerde pagina’s uit het ambtsbericht dat er een enorme straffeloosheid is rondom afpersingspraktijken. De rechtbank leest ook in het ambtsbericht, dat veel personen geen aangifte doen door het gebrek aan vertrouwen in de Colombiaanse autoriteiten of dat ze vrezen nadelige gevolgen te zullen ondervinden van het doen van een aangifte. Gelet op deze informatie en hetgeen eiser heeft verklaard over zijn gebrek aan vertrouwen in de Colombiaanse justitie en de mogelijkheid dat leden van bendes infiltreren, [12] is de rechtbank van oordeel dat eiser een plausibele verklaring heeft gegeven voor het niet doen van aangifte en wat er bekend is uit de openbare bronnen.
7.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de door eiser overgelegde documenten in onderlinge samenhang met de verklaringen van eiser en wat bekend is uit openbare bronnen dient te beoordelen. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt onvoldoende dat verweerder een dergelijke beoordeling heeft gemaakt. Dit had gemoeten, te meer nu het om meerdere bewijstukken gaat die de verklaringen van eiser ondersteunen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee niet voldaan aan zijn motiveringsplicht, de beroepsgrond slaagt. De rechtbank toetst nu verder of verweerder het asielrelaas van eiser op grond van de andere tegenwerpingen ongeloofwaardig heeft mogen achten.
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen?
8. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zijn verklaringen over afpersing en bedreigingen door een bende geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
8.1 Verweerder baseert zijn standpunt dat eisers verklaringen over de afpersing en bedreigingen door een bende geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen op de volgende, hier kort samengevatte, overwegingen. Niet valt in te zien dat allen eisers ex-vrouw en niet ook hijzelf aangifte heeft gedaan bij de politie nu eiser heeft verklaard na de beroving ook te zijn afgeperst, bedreigd en mishandeld. Verder is het onlogisch dat eisers ex-vrouw nog in Bogotá woont terwijl zij daar nog steeds wegens eiser wordt afgeperst. Ten slotte maakt het feit dat eiser al op 7 februari 2022 in Nederland is aangekomen, maar zich pas op 4 april 2023 heeft gemeld voor asiel, ongeloofwaardig dat eiser voor zijn leven te vrezen heeft door bendes.
8.2
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Zoals de rechtbank al in rechtsoverweging 7.3 heeft geoordeeld heeft eiser een plausibele verklaring gegeven voor het niet doen van aangifte van de afpersing en bedreigingen door een bende. Dat betekent dat aan dit nalaten van eiser voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit asielmotief maar beperkt afbreuk doet aan de geloofwaardigheid ervan. Ook heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank, voor het blijven wonen door zijn ex in in Bogotá een verklaring gegeven die te volgen is, namelijk dat alle directe familieleden en goede vrienden van zijn ex nog in Bogotá wonen en zij er zonder dit netwerk alleen voor zou staan. Op de zitting bij de rechtbank heeft eiser hieraan toegevoegd dat zijn ex niet met hem mee wilde vluchten naar Nederland en dat hij haar niet van die keuze kon afhouden. De rechtbank volgt het standpunt van eiser, dat de keuze van zijn ex om in Bogotá te blijven wonen haar beslissing is geweest en dat hij haar niet kan dwingen om weg te gaan. Verweerder mag dat vreemd vinden, maar ook deze omstandigheid kan maar beperkt afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers asielmotief. Wat wel afbreuk doet aan eisers asielmotief is dat hij pas na bijna 14 maanden na zijn komst naar Nederland zich hier voor het aanvragen van asiel heeft gemeld. Eisers verklaring hiervoor, namelijk dat als hij meteen asiel zou hebben aangevraagd hij dan mogelijk niet in staat zou zijn geweest om lang te werken met als gevolg dat hij dan minder geld zou kunnen overmaken aan zijn ex-vrouw om de betalingen aan de criminele bende te verrichten die haar vanwege eisers vertrek nog steeds af zouden persen, vindt de rechtbank onvoldoende overtuigend.
8.3
De beoordeling onder rechtsoverweging 8.2 leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen over de afpersing en bedreigingen door een bende geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Wat verweerder eiser in dit kader heeft tegengeworpen kan de conclusie van verweerder dat dit wel zo is, niet dragen.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op oordelen van de rechtbank in rechtsoverweging 7 en 8 is de conclusie dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers hierboven besproken asielmotief ongeloofwaardig is. Daaruit volgt dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken de tijd.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 juli 2025;
- draagt verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Doorman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemeen Ambtsbericht Colombia van 27 juni 2024, pagina’s 33, 53 en verder en 91 t/m 94.
3.Hof van Justitie, arrest L.H., 10 juni 2021, C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478.
4.Zie bijvoorbeeld het Hof van Justitie, arrest L.H., 10 juni 2021, C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478, r.o. 41-44.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2809.
6.Zie bijvoorbeeld de arresten van het EHRM van 18 december 2012, F.N. tegen Zweden, nr 28774/09, ECLI:CE:ECHR:2012:1218JUD002877409; 18 november 2014, M.A. tegen Zwitserland, nr. 52589/13, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913; en 2 oktober 2012, Singh tegen België, nr. 33210/11, ECLI:CE:ECHR:2012:1002JUD003321011.
7.Verslag Nader Gehoor, pagina 8.
8.Verslag Nader Gehoor, pagina 8.
9.Verslag nader Gehoor, pagina 8, 11 en 12.
10.Algemeen Ambtsbericht, pagina 93.
11.Algemeen Ambtsbericht Colombia, pagina 33, 54 en verder, 92 en verder.
12.Verslag Nader Gehoor, pagina 19 en 20.