ECLI:NL:RBDHA:2025:17905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/09/690680 / JE RK 25-1505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 9 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, betreffende een minderjarige, geboren in 2013. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van drie maanden, tot 27 november 2025. Tevens is er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, geldig van 10 september 2025 tot 13 september 2025. De kinderrechter oordeelt dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die acuut en ernstig wordt bedreigd door de thuissituatie. De moeder van de minderjarige heeft aangegeven dat zij niet in staat is om de zorg voor haar dochter adequaat te bieden, vooral gezien de diabetes van de minderjarige. De vader is het eens met een uithuisplaatsing, maar alleen als dit bij hem is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie bij de moeder onhoudbaar is en dat er een jeugdbeschermer moet worden ingeschakeld om de noodzakelijke hulpverlening te organiseren. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/690680 / JE RK 25-1505
Datum uitspraak: 9 september 2025
Beschikking van de kinderrechter
Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.N. Baldew uit Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
in de Basisregistratie Personen geregistreerd in [plaats] ;
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum uit Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 27 augustus 2025 van de kinderrechter in deze rechtbank is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling met ingang van 27 augustus 2025 tot 10 september 2025. Ook is voor dezelfde duur een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de voornoemde beschikking van 27 augustus 2025 en de daarin genoemde stukken;
- een brief van de advocaat van de vader met bijlage van 5 september 2025.
1.3.
Op 9 september 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] , namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] uitgenodigd voor een kindgesprek. [de minderjarige] heeft gesproken met de kinderrechter en haar standpunt over het verzoek kenbaar gemaakt. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter, met toestemming van [de minderjarige] , samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.2.
Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 27 augustus 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van drie maanden. Tijdens de zitting heeft de Raad het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing mondeling gewijzigd, in die zin dat nu wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 13 september 2025. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad motiveert het (gewijzigde) verzoek als volgt. [de minderjarige] heeft vanwege haar diabetes een bovengemiddelde zorg- en begeleidingsbehoefte. De moeder heeft herhaaldelijk aangegeven hier niet aan te kunnen voldoen en is daarom al meerdere jaren op zoek naar passende hulp om vaardigheden hiervoor aan te leren. [de minderjarige] heeft structuur en discipline nodig om haar insulinewaarden te blijven controleren, zodat het goed met haar blijft gaan. De moeder probeert dit voortdurend in de gaten te houden, maar [de minderjarige] luistert regelmatig niet naar de moeder waardoor er conflicten ontstaan. Door de jaren heen is er daarom een verstoorde relatie ontstaan tussen de moeder en [de minderjarige] . Veilig Thuis constateert een onveilig hechtingspatroon door langdurige ambivalente en schadelijke signalen vanuit de moeder naar [de minderjarige] . Er wordt ouderlijke terugtrekking en verwaarlozing gesignaleerd. De thuissituatie is onlangs zodanig geëscaleerd dat [de minderjarige] uiteindelijk opgenomen moest worden in het ziekenhuis omdat de moeder niet adequaat had ingegrepen met als gevolg dat [de minderjarige] ziek was geworden. Meerdere hulpverleningstrajecten, waaronder bij Ambulante Spoedhulp (ASH), Kwadraad en Beter Thuis, zijn vroegtijdig beëindigd omdat deze hulp volgens de moeder onvoldoende tegemoetkwam aan de nodige hulpvraag en er onvoldoende naar de moeder en [de minderjarige] werd geluisterd. De Raad volgt nu de uitgestippelde lijn van de gecertificeerde instelling, namelijk dat [de minderjarige] weer veilig terug kan naar de moeder zodra de juiste hulp is ingeschakeld. Een plaatsing bij de vader is niet in het belang van [de minderjarige] omdat de vader voor het overgrote deel van het jaar in het buitenland verblijft voor werk en de vader als gevolg hiervan onvoldoende beschikbaar kan zijn voor [de minderjarige] . Er moet hulp komen voor het gezinssysteem, waar ook de vader in moet worden meegenomen, en er moet hulp komen gericht op het leren omgaan met diabetes.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is van mening dat [de minderjarige] snel naar huis moet komen. Bij Jeugdformaat is gebleken dat er onvoldoende wordt gelet op [de minderjarige] , waardoor de moeder genoodzaakt was de ambulance te bellen toen [de minderjarige] zich niet goed begon te voelen. Het voortzetten van het verblijf van [de minderjarige] bij Jeugdformaat is daarom niet in haar belang. Daarnaast is het niet in het belang van [de minderjarige] om bij de vader te verblijven omdat de vader vaak in het buitenland is voor werk, waardoor hij niet beschikbaar kan zijn voor [de minderjarige] , en omdat [de minderjarige] zich (emotioneel) niet veilig voelt bij de vader. De moeder is bereid om hulpverlening te accepteren en staat open om de samenwerking aan te gaan met de gecertificeerde instelling. De moeder erkent dat zij spanningen ervaart in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , maar dit komt omdat [de minderjarige] regelmatig niet naar de moeder luistert en opstandig gedrag vertoont en dat zorgt voor fricties. De moeder wil niets liever dan hulpverlening hiervoor krijgen zodat zij weet hoe zij hier mee om moet leren gaan. [de minderjarige] ziet, mede vanwege haar pubertijd, onvoldoende in wat voor invloed haar eigen gedrag en gewoontes heeft op haar gezondheid.
4.2.
De vader is het eens met een uithuisplaatsing, mits dit bij hem is. De vader maakt zich veel zorgen om [de minderjarige] bij de moeder thuis. [de minderjarige] krijgt niet de nodige structuur en begeleiding om verantwoordelijk met haar diabetes om te gaan. [de minderjarige] is intrinsiek gedisciplineerd, maar hier heeft zij wel de juiste sturing voor nodig, die zij bij de moeder onvoldoende krijgt. Hierdoor schommelen de bloedwaarden van [de minderjarige] regelmatig, wat ernstige gezondheidscomplicaties tot gevolg heeft. Recent heeft dit geleid tot een ziekenhuisopname. Na deze ziekenhuisopname heeft [de minderjarige] twee weken bij de vader verbleven en in die periode waren er geen zorgen over haar gezondheid, wat ook werd onderkend door de artsen. Uiteindelijk is [de minderjarige] weer teruggegaan naar de moeder omdat [de minderjarige] zich niet meer veilig zou voelen bij de vader thuis. Dit kwam doordat de moeder de vader valselijk had beschuldigd van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag richting de kinderen en zij oefende veel druk uit op de kinderen. De moeder beïnvloedt [de minderjarige] en haar zusje op een negatieve manier, waardoor de kinderen nu onterecht een negatief beeld hebben over de vader. De vader is het niet eens dat [de minderjarige] nu bij Jeugdformaat verblijft, nu óók hier onvoldoende op [de minderjarige] en haar diabetes wordt gelet. De gezondheid van [de minderjarige] komt hierdoor in gevaar. [de minderjarige] is gelet op haar medische conditie sterk gebaat bij een rustige, stressvrije en gelukkige omgeving. De vader kan [de minderjarige] dit bieden. De vader vraagt zich af of het verstandig is om [de minderjarige] weer terug naar de moeder te laten gaan, gelet op de zorgelijke incidenten die daar – onlangs ook nog – hebben plaatsgevonden. De komende periode zal de Raad daarom ook de vader moeten betrekken in het onderzoek en moeten kijken of [de minderjarige] bij hem geplaatst kan worden. Volgens de vader komt dit namelijk het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] .
4.3.
Desgevraagd heeft de gecertificeerde instelling ter zitting naar voren gebracht dat er naast opvoedondersteuning vanuit ASH, ook gespecialiseerde hulp moet komen gericht op diabetes. [de minderjarige] moet meer controle krijgen op haar eigen gezondheid. De moeder is erg betrokken en heeft uit bezorgdheid er alles aan geprobeerd om [de minderjarige] meer bewust te laten raken van diabetes. Dit heeft in de thuissituatie geleid tot veel conflicten en de moeder is tot een punt gekomen dat zij niet meer overziet op wat voor manier zij moet handelen. Hierdoor is de moeder overbelast geraakt. Zodra de gecertificeerde instelling de juiste hulp voor het gezin heeft ingeschakeld gericht op diabetes, dan vindt de gecertificeerde instelling het veilig genoeg voor [de minderjarige] om terug naar huis te gaan. De gecertificeerde instelling verwacht een paar dagen nodig te hebben om deze hulpverlening goed te organiseren en gedegen afspraken te kunnen maken.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is op basis van de stukken en de zitting van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [de minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen. De kinderrechter is verder van oordeel dat [de minderjarige] zo snel mogelijk terug moet keren naar de moeder. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
Er zijn zorgen over de (dreigende) gezondheidsproblematiek van [de minderjarige] . Het afgelopen jaar was er opvoedondersteuning vanuit ASH in de thuissituatie bij de moeder betrokken vanwege aanhoudende onrust en zorgen over de thuissituatie. Deze hulpverlening heeft de zorgen in de thuissituatie echter niet doen verminderen. De gemoederen tussen de moeder en [de minderjarige] zijn thuis zo hoog opgelopen dat de thuissituatie voor de moeder niet langer houdbaar was. Het is in de zomervakantie dusdanig geëscaleerd, dat [de minderjarige] ernstig ziek is geworden en opgenomen moest worden in het ziekenhuis. Verder lijkt de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord te zijn. Mogelijk heeft [de minderjarige] hier ook last van. De kinderrechter ziet ouders die het beste met [de minderjarige] voor hebben, maar zij moeten beter leren begrijpen wat [de minderjarige] nodig heeft. De kinderrechter vindt het, gelet op de aard en de ernst van de zorgen, noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken raakt die, hangende het raadsonderzoek, de noodzakelijke hulpverlening kan inschakelen, die zowel ziet op de gezondheidsproblematiek van [de minderjarige] als op het gezinssysteem, en kan kijken welke rol de vader kan innemen in het leven van [de minderjarige] .
5.2.
De kinderrechter is het verder met de Raad en de gecertificeerde instelling eens dat [de minderjarige] zo snel mogelijk moet terugkeren naar huis, maar vindt het daarbij van belang dat eerst de noodzakelijk geachte hulpverlening voor [de minderjarige] door de gecertificeerde instelling ingeschakeld moet worden voordat [de minderjarige] op een veilige manier terug kan naar huis. De kinderrechter deelt de grote zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling over de thuissituatie bij de moeder. Uit gesprekken die de gecertificeerde instelling heeft gevoerd met ASH is gebleken dat de hulpverlening zich bij de moeder niet richtte op de hulp- en zorgvraag die de moeder voor ogen had, namelijk hulpverlening gericht op het leren omgaan met diabetes. De zorgen in de thuissituatie zijn daarom toegenomen vanwege het ontbreken van passende hulpverlening. [de minderjarige] is vanwege haar gezondheidsproblematiek sterk gebaat bij rust, structuur en weinig stress. De kinderrechter heeft er voldoende vertrouwen in dat met de inzet van de juiste hulp en het maken van gedegen afspraken, dat [de minderjarige] weer veilig terug kan naar de moeder. De kinderrechter komt hiermee ook tegemoet aan de wens van [de minderjarige] om terug te willen naar huis, waar zij dichtbij haar school en vriendinnen zit. Evenwel is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor korte duur nog noodzakelijk is, [2] om de gecertificeerde instelling de tijd te geven om alle hulpverlening rondom het gezin goed te kunnen organiseren en om [de minderjarige] zo veilig mogelijk weer terug naar huis te kunnen laten gaan.
5.3.
De kinderrechter zal de voorlopige ondertoezichtstelling voor de gevraagde duur van drie maanden dus (verder) toewijzen. Daarom zal de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden. Deze maatregel kent een bij wet bepaalde duur van drie maanden, vanaf de datum van de eerste uitspraak, in dit geval de mondelinge beslissing op 27 augustus 2025. Dat betekent dat de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling nu aansluitend zal uitspreken tot 27 november 2025. Ook zal de kinderrechter de gecertificeerde instelling machtigen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot zaterdag 13 september 2025.
5.4.
De kinderrechter zal de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 10 september 2025 tot 27 november 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 10 september 2025 tot 13 september 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025 door
mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.E. van Reisen als griffier, en op schrift gesteld op 22 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:257 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).