Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[gedaagde 1] B.V. te [vestigingsplaats 1] ,
[gedaagde 2] B.V.te [vestigingsplaats 2] ,
[gedaagde 3] B.V.te [vestigingsplaats 3] ,
[gedaagde 4] B.V.te [vestigingsplaats 3] ,
[gedaagde 5]te [vestigingsplaats 4] ,
[gedaagde 6]te [vestigingsplaats 5] ,
1.De procedure
- de dagvaardingen van 4 november 2024, met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in voorwaardelijke reconventie, met producties 1 tot en met 25;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 5 februari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte eiswijziging in voorwaardelijke reconventie, tevens akte overlegging producties, van [gedaagden] c.s., met producties 26 tot en met 35;
- de brief van 9 mei 2025 van [eiser] , met producties 16 tot en met 25;
- de brief van 14 mei 2025 van [gedaagden] c.s., met productie 36.
2.De feiten
realisation fee) voor de volledige uitvoering van het project. Bij akte van levering van 15 december 2022 is het perceel aan ZBI geleverd. De realisatie van het project is vervolgens ondergebracht in [gedaagde 4] , waarmee ZBI een separate ‘
turnkeyrealisatieovereenkomst’ is aangegaan.
- ten laste van [gedaagde 5] : 23 registergoederen gelegen in de gemeenten Den Haag, Delft, Harmelen, Leerdam, Loosduinen en Spijkenisse;
- ten laste van [gedaagde 6] : 2 registergoederen gelegen in de gemeente Kesteren;
- ten laste van [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] : hun banktegoeden bij de Rabobank respectievelijk de ING.
3.Het geschil
4.De beoordeling
bij verkoop van het project(…).” (onderstreping rechtbank) en uit de overgelegde e-mailberichten blijkt dat [eiser] van alle ontwikkelingen met betrekking tot de verkoop en de uiteindelijke verkoop zelf op de hoogte werd gehouden. De stelling dat sprake is geweest van bedrog en/of dwaling met betrekking tot de beoogde verkoop van het project is dan ook onvoldoende onderbouwd.