ECLI:NL:RBDHA:2025:17959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/09/649599 / FA RK 23-4499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en zoon na raadsonderzoek met betrekking tot zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen een moeder en een vader over de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind. De moeder had verzocht om de omgang van de vader met het kind te ontzeggen. De rechtbank had eerder, op 20 september 2023, een beslissing over de zorgverdeling aangehouden en partijen doorverwezen naar de Raad voor de Kinderbescherming voor een hulpverleningstraject. De vader had echter na twee screeningsgesprekken afgezien van deelname aan dit traject, wat leidde tot een negatieve terugmelding aan de Raad.

De Raad heeft vervolgens onderzoek verricht naar de situatie en geconcludeerd dat contact met de vader op dit moment schadelijk zou zijn voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De vader had aangegeven niet te willen meewerken aan het raadsonderzoek en was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft de zorgen van de Raad over de onduidelijkheid en spanning die het kind ervaart in het contact met de vader serieus genomen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de moeder toe te wijzen en de vader het recht op omgang met het kind te ontzeggen. De rechtbank heeft geen termijnen aan de ontzegging verbonden, maar benadrukt dat een ontzegging van het recht op omgang in de regel een tijdelijk karakter heeft. De rechtbank hoopt dat de ouders in de toekomst in staat zullen zijn om hun onderlinge problemen op te lossen, zodat er weer een veilige en voorspelbare omgang kan plaatsvinden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4499
Zaaknummer: C/09/649599
Datum beschikking: 21 augustus 2025

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 29 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Celen in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. de Boorder in Den Haag.

Procedure

Bij beschikking van 20 september 2023 van deze rechtbank is een beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden en zijn partijen (met zogenoemde ‘lus’ naar de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad) doorverwezen naar het het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie.
De rechtbank heeft nogmaals kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het F9-bericht van 30 augustus 2024 met bijlage, van de moeder;
  • het F9-bericht van 31 augustus 2024, met bijlage, van de moeder;
  • het F9-bericht van 9 oktober 2024 van de vader;
  • het F9-bericht van 9 oktober 2024, met bijlagen, van de moeder;
  • het F9-bericht van 17 oktober 2024 van de vader;
  • het F9-bericht van 17 oktober 2024 van de moeder;
  • het eindverslag (screening) Ouderschap Blijft van 31 oktober 2024 van Jeugdformaat;
  • het F9-bericht van 26 november 2024 van de vader;
  • het F9-bericht van 2 december 2024, met bijlagen, van de moeder;
  • de brief van 11 december 204 van de Raad;
  • het rapport en advies van de Raad van 14 mei 2025, kenmerk KZ-1-61H6T9V;
  • het F9-bericht van 10 juni 2025 van de moeder.
De minderjarige [minderjarige] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het nog voorliggende verzoek.
Op 17 juli 2025 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder bijgestaan door haar advocaat en een tolk (A. Fawzy), de advocaat van de vader en [naam] namens de Raad. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking van 20 september 2023 is overwogen en beslist.
Omdat het traject ouderschapsbemiddeling bij Jeugdformaat niet van de grond is gekomen – doordat de vader na twee screeningsgesprekken heeft afgezien van deelname aan het traject – is er vanuit Jeugdformaat een negatieve terugmelding aan de Raad gedaan. De Raad heeft vervolgens onderzoek verricht naar de vraag of contact met de vader in het belang is van [minderjarige] en, zo ja, welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
Uit het raadsrapport en advies komen – samengevat – de volgende belangrijke punten naar voren. Het laatste contact tussen [minderjarige] en zijn vader was in augustus 2024. De Raad maakt zich zorgen over het feit dat [minderjarige] onduidelijkheid, onzekerheid en spanning ervaart in het contact met zijn vader omdat er al lange tijd geen contact is geweest na een periode van wisselend wel en geen contact te hebben gehad. Door het ontbreken van contact is het niet mogelijk een band op te bouwen. Ook kan het zijn dat [minderjarige] hiervan zichzelf de schuld geeft en daardoor een lager zelfbeeld krijgt. De Raad kon moeilijk contact krijgen met de vader. Hij is daardoor ook niet/nauwelijks gesproken. Op 3 april 2025 heeft de vader uiteindelijk een e-mail naar de Raad gestuurd waarin hij aangeeft dat hij niet wil meewerken aan het raadsonderzoek en dat hij de zorgregeling wil laten zoals die is (dus alleen zaterdag overdag). Na afloop van het onderzoek was de Raad voornemens om begeleide omgang te
adviseren onder de voorwaarde dat de vader hieraan zou meewerken. Tijdens het adviesgesprek gaf de vader echter aan dat hij daar niet aan zou meewerken. Volgens de vader is begeleide omgang niet nodig en hij vindt dat hij als een crimineel wordt behandeld. De vader wil volwaardig vader zijn, niet een vader voor maar een paar uur per week. Naar aanleiding van dit gesprek is de Raad van mening dat het voorgenomen
advies (begeleide omgang) niet uitvoerbaar is. De Raad adviseert de rechtbank daarom om geen zorgregeling vast te leggen, omdat de vader niet bereid is mee te werken aan begeleide omgang. De Raad is van mening dat dit een voorwaarde is om te kunnen komen tot een onbelast, veilig en voorspelbaar contact tussen de vader en [minderjarige] .
De moeder is het eens met het raadsadvies.
Namens de vader is op de zitting aangevoerd dat hij het raadsadvies betreurt maar dat hij zich erbij neerlegt. Als de vader nog langer zou proberen de door hem gewenste zorgregeling voor elkaar te krijgen, dan zou [minderjarige] volgens hem nog meer klem en verloren raken. Om die reden heeft de vader ervoor gekozen (zijn medewerking aan) het raadsonderzoek af te breken. Ter aanvulling hierop heeft de advocaat van de vader nog opgemerkt dat de situatie tussen de ouders dermate slecht is, wat maakt dat zij niet in staat zijn om – in het belang van hun kinderen – hun onderlinge problemen op te lossen.
Aan de rechtbank ligt nog voor het verzoek van de moeder om de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader op te schorten tot een termijn die de rechtbank in goede justitie juist acht. Naar de rechtbank begrijpt bedoelt de moeder hiermee dat de vader de omgang met [minderjarige] wordt ontzegd.
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van één van de ouders een toedeling aan ieder van het van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen (zorgregeling), alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod opleggen aan een ouder om met het kind contact te hebben. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Hoewel de rechtbank het verdrietig vindt dat er al een jaar lang géén contact meer is tussen [minderjarige] en zijn vader, is de rechtbank – gelet op de stukken, het raadsrapport en hetgeen tijdens de zitting is besproken – van oordeel dat contact(herstel) en omgang met de vader op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] en ook anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
De rechtbank constateert dat er aan de kant van de vader sprake is van onmacht – maar niet van onwil – om de huidige situatie die is ontstaan te veranderen. Ook constateert de rechtbank dat de vader hoopt dat als [minderjarige] ouder is er toch weer een vorm van contact tussen hen beiden tot stand kan komen.
De raadsvertegenwoordiger heeft in dit verband op de zitting meegegeven dat, zodra de vader wel openstaat voor begeleide omgang, de ouders hiervoor via hun huisarts om een verwijzing naar Sensa Zorg kunnen vragen. Daarnaast werd aan de vader geadviseerd om deel te nemen aan een hulpverleningstraject voor ouders zonder contact met hun kind(eren). Specifiek aan de moeder heeft de raadsvertegenwoordiger meegegeven dat het belangrijk is dat zij de vader levendig houdt bij [minderjarige] , bijvoorbeeld door een foto van de vader in de kamer van [minderjarige] neer te zetten en door niet negatief over de vader te praten. Het is aan [minderjarige] zelf om een eigen beeld van zijn vader te gaan vormen.
De rechtbank spreekt de hoop uit dat het de ouders uiteindelijk lukt om de strijdbijl te begraven zodat [minderjarige] onbelast, veilig en voorspelbaar contact kan hebben met zowel zijn moeder als zijn vader.
In het licht van het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder toewijzen en de vader de omgang met [minderjarige] ontzeggen.
De rechtbank verbindt geen termijnen aan de ontzegging. Een ontzegging van het recht op omgang tussen ouder en kind heeft namelijk blijkens vaste jurisprudentie een in tijd beperkt karakter. In ieder geval kan na een periode van een jaar, of als de omstandigheden wijzigen ook eerder, een nieuw verzoek tot vaststelling van de omgang worden ingediend (zie HR 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5045).

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van
14 oktober 2022 – :
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, kinderrechter, bijgestaan door
mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 augustus 2025.