ECLI:NL:RBDHA:2025:1797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.46847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag onder Dublinverordening

Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 26 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag, ingediend op 27 mei 2023. De rechtbank heeft de zaak buiten zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres had een ingebrekestelling ingediend, maar de rechtbank concludeert dat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De minister had de asielaanvraag van eiseres onderzocht in het kader van de Dublinverordening, waarbij het van belang is of Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de minister op 19 maart 2024 verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag, maar dat de beslistermijn door een wijziging in de wetgeving was verlengd tot 19 juni 2025.

De rechtbank concludeert dat de maximale beslistermijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag niet mag worden overschreden, wat betekent dat de beslistermijn eerder eindigt op 27 februari 2025. Aangezien de ingebrekestelling van eiseres werd gedaan voordat de beslistermijn was verstreken, verklaart de rechtbank het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46847

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Inleiding

Eiseres heeft op 26 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag van 27 mei 2023.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling moet worden genomen omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2103 (Dublinverordening). Artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
3. In de memo nationale procedure heeft verweerder meegedeeld dat een overnameverzoek is ingediend bij de Italiaanse autoriteiten, maar dat overdracht niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft plaatsgevonden. De autoriteiten van Italië hebben niet binnen de genoemde termijn van twee maanden gereageerd op het overnameverzoek. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat het zonder reactie laten verstrijken van de termijn van twee maanden gelijk met aanvaarding van het verzoek. Dit betekent dat verweerder vanaf 19 maart 2024 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. Gelet op wat hierboven is overwogen, vangt deze beslistermijn in het geval van eiseres aan op 19 maart 2024. De beslistermijn zou daarom op 19 september 2024 eindigen. Verweerder heeft met inwerkingtreding van de WBV 2023/3 [1] de beslistermijn verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiseres pas op 19 juni 2025 zal eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 19 april 2024 [2] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [3] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn zou daarom op 19 juni 2025 eindigen. Op grond van artikel 31 van de Procedurerichtlijn [4] mag de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag niet worden overschreden. De maximale beslistermijn eindigt daarom eerder, namelijk op 27 februari 2025. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken. Daarom is het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2023 nr. 3235.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Richtlijn 2013/32/EU.