ECLI:NL:RBDHA:2025:17974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
NL25.40318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Guinese eiseres in verband met Dublinverordening en medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van een Guinese eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De eiseres, geboren in 1994, heeft haar aanvraag op 18 april 2025 ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van haar aanvraag. De rechtbank heeft op 11 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht naar Noorwegen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De eiseres heeft aangevoerd dat haar medische omstandigheden niet zijn meegewogen en dat zij behoefte heeft aan rust om te stabiliseren. De rechtbank stelt echter vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat er vanuit mag worden gegaan dat Noorwegen passende medische zorg biedt. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet heeft aangetoond dat de medische zorg in Noorwegen tekortschiet.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiseres over onevenredige hardheid beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Noorwegen van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. De eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], [v-nummer] , eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kind,
(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.T.M. Hoppema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres met het bestreden besluit van 18 augustus 2025 niet in behandeling genomen omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL25.40319, op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Guinese nationaliteit. Zij heeft haar asielaanvraag in Nederland op 18 april 2025 ingediend.
2.2
Uit onderzoek in EU-VIS is gebleken dat Noorwegen een visum aan eiseres heeft verleend met een geldigheidsduur van 21 maart 2025 tot en met 25 april 2025. Het visum was dus geldig op het moment van haar asielaanvraag in Nederland. Nederland heeft op 15 mei 2025 de autoriteiten van Noorwegen verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 604/213 (Dublinverordening). Op 27 mei 2025 zijn de autoriteiten van Noorwegen hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
2.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook heeft eiseres volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om haar asielaanvraag in Nederland te behandelen.

Beoordeling door de rechtbank

Medische omstandigheden
3. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de medische omstandigheden, omdat er geen recente medische documenten zijn overgelegd en er daarnaast geen aanwijzingen zouden zijn dat Nederland het meest geschikt land is voor behandeling alsook dat Noorwegen dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Eiseres voert aan dat zij haar medisch dossier heeft opgevraagd en zij zal dit, wanneer zij daarover de beschikking heeft, overleggen ter onderbouwing van de psychische problematiek waarmee zij te kampen heeft. Zij heeft behoefte aan rust om te kunnen stabiliseren en een overdracht naar een ander land past daar niet bij. Volgens eiseres had verweerder hier rekening mee moeten houden.
3.1
Dit betoog faalt. Bij de vraag of in de verantwoordelijke lidstaat passende medische zorg aanwezig is, speelt het interstatelijk vertrouwensbeginsel een belangrijke rol. Ingevolge dat beginsel bestaat een sterk vermoeden dat asielzoekers in de lidstaten passende medische zorg ontvangen. Het uitgangspunt is dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is daarom aan de betrokken asielzoeker om te onderbouwen dat de benodigde medische zorg in de verantwoordelijke lidstaat in dit geval ontbreekt. Daar is eiseres niet in geslaagd. Zij heeft immers niet met concrete aanwijzingen, en stukken, aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt in haar geval niet opgaat en de benodigde medische zorg voor haar in Noorwegen ontbreekt. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het om medische redenen noodzakelijk is dat zij voor haar medische klachten hier in Nederland wordt behandeld.
3.2
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Onevenredige hardheid
3.3
Verder voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat toepassing dient te worden gegeven aan de facultatieve mogelijkheid die artikel 17 van de Dublinverordening biedt. Zo is eiseres duidelijk verward, wat ook blijkt uit het gehoor. Daarnaast is zij een alleenstaande moeder van een zeer jonge baby in een voor haar volkomen onbekend en vreemd land. Eiseres voert aan dat verweerder in de besluitvorming niet is ingegaan op deze specifieke combinatie van bijzondere omstandigheden.
3.4
Ter beoordeling staat of in het geval van eiseres en haar kind sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Noorwegen van een onevenredige hardheid getuigt en, naar de rechtbank begrijpt, of verweerder in dat kader voldoende de belangen van het kind heeft meegewogen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.5
Uit paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is. Verder staat in deze paragraaf dat verweerder van deze bevoegdheid gebruik maakt als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
3.6
Ten aanzien van de medische problematiek van eiseres, namelijk de stelling dat zij verward is en dit blijkt uit het gehoor, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de voorgenomen overdracht aan Noorwegen van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft er op kunnen wijzen dat, volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er vanuit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Noorwegen van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat eiseres aldaar gebruik kan maken van die voorzieningen.
3.7
De stelling van eiseres in beroep dat Noorwegen een vreemd en onbekend land voor haar is, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, is Nederland voor eiseres evenzogoed een vreemd en onbekend land.
3.8
Ten aanzien van het kind merkt de rechtbank op dat, overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat het belang van het kind in Dublinprocedures voorop moet stellen. Op grond van artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening is de situatie van de minderjarige onlosmakelijk verbonden met de situatie van diens gezinslid. Die situatie valt onder verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van dat gezinslid, ook al is de minderjarige zelf geen individuele verzoeker, mits dit in het belang van de minderjarige is. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind, voor zover aangevoerd (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1671). De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. Verweerder heeft terecht voorop gesteld dat het in principe altijd in het belang is van de minderjarige om bij de ouder te blijven. Niet is gebleken dat dit in dit geval anders is. Door eiseres zijn geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat het in het belang van het kind van eiseres is om in Nederland te blijven. Verder zijn er geen objectieve medische of andersoortige documenten overgelegd waaruit blijkt dat sprake zal zijn van een onevenredige hardheid als eiseres en haar kind zullen worden overgedragen aan Noorwegen. Ook is niet aangetoond dat een overdracht aan Noorwegen de ontwikkeling van het kind van eiseres negatief zal beïnvloeden. Dit maakt dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind, en toereikend heeft gemotiveerd dat de belangenafweging inzake het belang van het kind niet alsnog zou moeten leiden tot opname in de nationale procedure over de bandbreedte van verweerders discretionaire bevoegdheid.
3.9
Gelet op het voorgaande heeft verweerder, op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien, geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek van eiseres onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.1
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.S. Wessels, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.