Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, die op 19 september 2025 een maatregel van bewaring opgelegd kreeg op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Eiser heeft op 24 september 2025 de gronden van het beroep ingediend, waarna verweerder op dezelfde dag een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 29 september 2025 gesloten.
Eiser, geboren in 2002, heeft de Algerijnse nationaliteit en heeft zijn asielaanvraag op 17 september 2025 ingetrokken. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring verschillende zware gronden aangevoerd, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft de zware gronden betwist, met uitzondering van de zware grond 3c, en heeft aangevoerd dat hij in Algerije problemen heeft en voor zijn leven vreest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware grond 3c niet is betwist en feitelijk juist is. Ook de zware gronden 3a en 3b zijn door de rechtbank als terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft verzocht om verblijf in een regulier asielzoekerscentrum, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom geen lichter middel is toegepast. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.