ECLI:NL:RBDHA:2025:17976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
SGR 25/2314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (LEMG) beoordeeld. Eiser, die niet aanwezig was op de zitting, had eerder een LEMG opgelegd gekregen door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, na een snelheidsovertreding van 130 km/u op een weg waar 80 km/u was toegestaan. Eiser betwistte de snelheidsovertreding en voerde aan dat er geen concreet bewijs was, dat hij financieel in de problemen zat en dat de hoorplicht was geschonden omdat hij ziek was.

De rechtbank oordeelt dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen terecht de LEMG heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de bevoegdheid tot oplegging van een LEMG is geregeld in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. De rechtbank concludeert dat de bevindingen in het proces-verbaal van de politie voldoende zijn om te concluderen dat eiser niet langer over de rijvaardigheid beschikt. De rechtbank wijst erop dat persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals financiële problemen, niet kunnen leiden tot een uitzondering op de regelgeving. Eiser had ook geen bewijs geleverd voor zijn claim dat hij niet tijdig kon aangeven dat hij gehoord wilde worden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder, (gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (LEMG).
1.1.
Bij primair besluit van 14 januari 2025 heeft verweerder eiser een LEMG opgelegd. Met het bestreden besluit van 5 maart 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld.
Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. De korpschef van politie heeft op 30 augustus 2024 mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid om een motorvoertuig te besturen. [1] Uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal volgt namelijk dat eiser op 23 augustus 2024 met een gecorrigeerde snelheid van 130 km per uur reed, op een weg waar 80 km per uur was toegestaan.
2.1.
Onder verwijzing naar de mededeling van de korpschef heeft verweerder een LEMG aan eiser opgelegd op grond van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (De Regeling). De LEMG komt erop neer, dat eiser een cursus moet volgen om te voorkomen dat hij zijn rijbewijs kwijtraakt.
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt dat er geen concreet bewijs is voor de snelheidsovertreding, dat hij de snelheidsovertreding niet heeft erkend en dat de snelheidsovertreding niet automatisch betekent dat zijn rijgedrag onverantwoord was. Als de politie daadwerkelijk van mening was dat hij gevaarlijk rijgedrag had vertoond, had eiser een boete gekregen of een dagvaarding ontvangen. Eiser staat onder bewind en heeft het financieel moeilijk. Daarmee dient verweerder rekening te houden. Ook moet verweerder hem een passende betalingsregeling aanbieden. Tot slot betoogt eiser dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Eiser was te ziek om tijdig kenbaar te maken dat hij een hoorzitting wilde. Verweerder moet hem daarom alsnog horen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Oplegging LEMG
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot oplegging van de LEMG. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1
De bevoegdheid tot oplegging van een LEMG is geregeld in artikel 20, lid 1 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (‘de Regeling’).Verweerder besluit op grond van deze bepaling tot oplegging van een LEMG, als ten aanzien van de bestuurder van een motorrijtuig een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 tot en met 59 kilometer per uur. Bij het beoordelen of daarvan sprake is, mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij uit tegenbewijs volgt dat hiervan moet worden afgeweken. [2]
5.2
Uit het proces-verbaal van politie komt naar voren dat de verbaliserende agent de auto van eiser op hoge snelheid heeft zien rijden en op de boordsnelheidsmeter een snelheid van 140 kilometer per uur heeft afgelezen, wat in werkelijkheid een snelheid van 134 kilometer per uur is volgens de ijktabel. Na de wettelijk voorgeschreven correctie van 3 procent, reed eiser met een gecorrigeerde snelheid van 130 kilometer per uur.Daarmee is de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur met 50 kilometer per uur overschreden. Eiser heeft geen feitelijke aanknopingspunten aangedragen, die reden moeten geven om de inhoud van het proces-verbaal geheel of gedeeltelijk terzijde te schuiven. Dat eiser geen boete heeft gekregen en geen dagvaarding heeft ontvangen, is in deze bestuursrechtelijke procedure niet van belang.
5.3.
Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder zich mocht baseren op de bevindingen in het proces-verbaal. Uit het proces-verbaal kan een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig worden afgeleid. Vanwege het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid, was verweerder verplicht om aan eiser een LEMG op te leggen. De regelgeving laat verweerder geen ruimte om op grond van persoonlijke belangen van eiser hiervan af te wijken. Het feit dat eiser wordt geraakt in zijn financiële middelen, zoals hij aanvoert, pakt in dit geval niet dusdanig onevenredig uit, dat de rechtbank het noodzakelijk acht om hier een uitzondering op te maken.
5.4.
Verweerder heeft tijdens de zitting medegedeeld, dat eiser alle aan de cursus verbonden kosten inmiddels heeft voldaan en de cursus ook al heeft gevolgd. Het standpunt dat verweerder hem een passende betalingsregeling moet aanbieden treft dan ook geen doel.
Hoorplicht
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hoorplicht niet geschonden. Eiser heeft niet binnen de gestelde termijn aangegeven dat hij gehoord wilde worden. Het standpunt van eiser dat hij zo ziek was dat hij niet binnen de termijn kon aangeven dat hij gehoord wilde worden heeft eiser op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en kan dan ook om die reden niet slagen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. Emekli, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025. De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wegenverkeerswet, artikel 130, lid 1.
2.Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2826.