ECLI:NL:RBDHA:2025:17987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
09/059098-24 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnehandel en witwassen

Op 1 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in cocaïne en het witwassen van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende bijna negen maanden voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de invoer van ongeveer 1.000 kilogram cocaïne. De verdachte heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, maar dit werd door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en heeft tevens de ontnemingsvordering van het openbaar ministerie behandeld. De vordering strekte ertoe het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte te schatten op € 541.330,80, wat de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit bedrag heeft verkregen door middel van de bewezen verklaarde strafbare feiten, waaronder het medeplegen van het voorbereiden en bevorderen van de handel in cocaïne en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/059098-24 (ontneming)
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 april 2025 (regie) en 17 september 2025 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. J.W. Grift op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 541.330,80 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 1 oktober 2025 door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
  • medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de vordering gepersisteerd. De officier van justitie heeft zich bij de berekening gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 18 maart 2025. De conclusie van dit rapport is dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 541.330,80 bedraagt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel daarom moet worden geschat op een bedrag van € 541.330,80.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 17 september 2025 op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden afgewezen omdat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde de kosten van de borg (€ 100.000,-) en de verdiensten (€ 350.000,-) terug heeft moeten betalen en dat hij de winst van de deklading tonijn (€ 92.680,80) heeft moeten afstaan.
4.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
1. De gebruikte bewijsvoering in het vandaag gewezen vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over en is (voor de leesbaarheid) als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat op 18 maart 2025 is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende berekening.
De bij deze berekening gebruikte aantallen en bedragen ontleent de rechtbank aan de inhoud van de genoemde wettige bewijsmiddelen. Redengevend voor deze schatting zijn de daar vermelde feiten, omstandigheden en gevolgtrekkingen.
Opbrengst
Borg en verdiensten import
De rechtbank heeft in het veroordelend vonnis van 1 oktober 2025 geoordeeld dat de veroordeelde zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. gebruikte om goederen in te kopen die dienden als deklading voor de import van verdovende middelen. Zoals blijkt uit de Sky ECC-berichten en de verklaring van de verdachte ontving hij persoonlijk een contant bedrag van € 100.000,- om het inkopen van die goederen mogelijk te maken en daarna diverse contante geldbedragen van in totaal € 500.000,-. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij al deze bedragen ook weer moest terugbetalen toen de samenwerking tussen hem en de organisatie eindigde.
De rechtbank komt tot het oordeel dat deze verklaring van de verdachte niet ondersteund wordt door het dossier. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat hij de ontvangen bedragen heeft moeten terugbetalen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de € 100.000,- borg dat uit het door de veroordeelde overgelegde schriftje niet kan worden afgeleid dat de veroordeelde deze borg heeft moeten teruggegeven.
De in de pleitnota door de raadsman aangehaalde chatberichten met datering 17 april 2020 en 15 mei 2025 brengen de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. Volgens de raadsman duiden deze berichten erop dat er werd gedreigd met het moeten terugbetalen van bedragen door de veroordeelde. Uit de Sky ECC-berichten volgt echter ook dat de veroordeelde ná deze berichten nog geld heeft ontvangen van de organisatie, te weten € 200.000,- op 16 september 2020, € 50.000,- op 1 oktober 2020 en € 250.000,- op 19 oktober 2020. Het andere aangehaalde bericht “Ik pak 150. Van hem” dat is verstuurd door ‘ [bijnaam] ’ op 19 september 2020 wordt wel ondersteund door latere Sky ECC-berichten. Hieruit volgt dat de veroordeelde nog € 250.000,- moest krijgen van de organisatie en hiervan € 150.000,- moest betalen aan [bijnaam] . Op 19 oktober 2020 spraken [bijnaam] en de veroordeelde af en ontving de veroordeelde een geldbedrag minus de bijdrage die hij aan [bijnaam] moest afdragen.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de veroordeelde in ieder geval een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 450.000,-. Het gaat om € 100.000,- + € 200.000,- + € 50.000 + € 250.000,- - € 150.000,-.
Deklading tonijn
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel volgt dat de veroordeelde ook geld heeft verdiend aan de verkoop van de deklading tonijn. De rechtbank overweegt hierover dat het importeren van blikken tonijn in beginsel niet strafbaar is, waardoor de opbrengst daarvan doorgaans niet als wederrechtelijk verkregen vermogen zal worden aangemerkt. In dit geval heeft de veroordeelde de blikken tonijn echter geïmporteerd met het enkele doel om de cocaïne te maskeren en de douane te misleiden. De rechtbank oordeelt op grond daarvan dat de opbrengst van de verkoop van de deklading tonijn ook als wederrechtelijk verkregen vermogen kan worden aangemerkt.
Uit de Sky ECC-chats blijkt dat de veroordeelde geld van de organisatie heeft ontvangen om de deklading tonijn via zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. in te kopen, zodat de deklading kon worden gebruikt voor de import van de verdovende middelen. De veroordeelde zou vervolgens de blikken tonijn verkopen en de opbrengst hiervan teruggeven aan de organisatie. Uit de administratie van [bedrijf 1] B.V. volgt dat de netto opbrengst van de blikken tonijn (excl. BTW) € 136.372,80 betrof.
Een van de afnemers betreft [bedrijf 2] B.V., de persoonlijke holding van de veroordeelde, waarvan hij de enige bestuurder/aandeelhouder is. Hij kan als enige beschikken over het vermogen van de holding. Uit de administratie van [bedrijf 2] B.V. blijkt dat deze onderneming op 23 december 2020, dezelfde dag als die waarop 5.580 dozen tonijn van [bedrijf 1] B.V. zijn gekocht, een partij tonijn heeft verkocht aan Basis Groothandel B.V. voor een bedrag van € 133.848,- (excl. BTW). Uit de jaarrekening van 2020 van [bedrijf 2] B.V. volgt verder dat de totale netto omzet dat jaar eveneens
€ 133.848,- bedroeg en de totale kostprijs van de omzet € 72.540,-. Hieruit leidt de rechtbank af dat de in- en verkoop van de partij tonijn de enige handelsactiviteiten van [bedrijf 2] B.V. zijn geweest en dat deze in- en verkoop betrekking hebben op dezelfde partij tonijn. [bedrijf 2] B.V. heeft met deze transactie een netto winst van (€ 133.848,- - € 72.540,- =) € 61.308,- behaald.
Uit de inbeslaggenomen administraties van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. tezamen volgt derhalve dat de veroordeelde de deklading tonijn voor in totaal (€ 136.372,80 + € 61.308,- =) € 197.680,80 heeft verkocht. Daarnaast volgt uit Sky ECC-chats dat de veroordeelde € 105.000,- van de verkoopopbrengst van de dozen tonijn aan de organisatie heeft afgestaan. De rechtbank leidt hieruit dat de veroordeelde (€ 197.680,80 - € 105.000,- =) € 92.680,80 heeft verdiend aan de verkoop van de deklading tonijn.
De verklaring van de veroordeelde dat de winst van de verkoop van de blikken tonijn naar [bijnaam] zou zijn gegaan wordt op geen enkele wijze ondersteund door bewijsmiddelen. De rechtbank zal deze verklaring dan ook als niet aannemelijk terzijde schuiven. Al met al concludeert de rechtbank dat de veroordeelde € 92.680,80 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen voor de verkoop van de deklading tonijn.
Kosten
Kosten borg en verdiensten import
Uit het onderzoek is niet gebleken dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt voor de import van de deklading tonijn met de verdovende middelen. Uit de Sky ECC-chats blijkt dat de kosten hiervan door de organisatie werden betaald.
Kosten bij verkoop deklading tonijn
Uit Sky-ECC-chats van 16 december 2020 tussen de accounts van [verdachte] en de organisatie blijkt dat [verdachte] in relatie tot de verkoop van de 7.150 dozen tonijn (3 x € 450,- =) € 1.350,- transportkosten heeft moeten betalen.
De rechtbank leidt hieruit af dat de totale kosten die de veroordeelde heeft gemaakt om het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontvangen € 1.350,- bedragen.
Conclusie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande:
Opbrengst borg import € 100.000,-
Opbrengst verdiensten import € 350.000,-
Opbrengst verkoop deklading € 92.680,80 +
Totaal € 542.680,80
Kosten deklading € 1.350,- -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 541.330,80
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 541.330,80.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 541.330,80.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de betalingsverplichting nu de raadsman heeft betoogd dat de ontnemingsvordering in zijn geheel moet worden afgewezen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedragen lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen geschatte voordeel.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 541.330,80.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 541.330,80;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 541.330,80aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2025.