Overwegingen
1. Verweerder heeft op 17 november 2023 een overdrachtsbesluit vastgesteld en bepaald dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag die eiser op 19 juli 2023 heeft ingediend. Dit overdrachtsbesluit is definitief geworden door de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2025. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld om de overdracht aan Kroatië te verzekeren. De uiterste datum waarop verweerder bevoegd is om eiser over te dragen is 3 oktober 2025.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er meerdere gebreken in het voortraject zijn, dat er geen sprake is van een significant onttrekkingsrisico, dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen, dat had moeten worden volstaan met een lichter middel, dat de maatregel onevenredig bezwarend is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Eiser heeft onder meer gewezen op zijn medische problematiek en de omstandigheid dat hij om uitstel van vertrek heeft gevraagd.
4. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig voortduurt en heeft daarbij onder meer verwezen naar de inhoud van de zogenoemde aanbiedingsbrief. Verweerder heeft toegelicht dat op 22 september 2025 is beslist op het verzoek om uitstel van vertrek en dat dit verzoek is afgewezen. Verweerder heeft ook stukken toegevoegd waaruit blijkt dat op 15 september 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de feitelijke overdracht is afgewezen. In de maatregel en ter zitting is toegelicht dat twee keer eerder de feitelijke overdracht is gepland en vervolgens geannuleerd, dat 3 oktober 2025 de uiterste dag is om eiser over te dragen, dat de feitelijke overdracht is gepland op 2 oktober 2025 en dat eiser tijdens de vlucht wordt begeleid door escorts en door een medische escort en dat op 1 oktober 2025 een fit-to-fly keuring zal plaatsvinden door een arts die eiser in persoon in het DTC zal bezoeken en onderzoeken.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en motiveert dit als volgt.
6. Eiser heeft gewezen op de verschillen in de verslaglegging tussen het proces-verbaal van binnentreden in de woning en de M105, proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding en stelt dat in strijd met de Algemene wet op het binnentreden de kamer van eiser is betreden en dat dit de daaropvolgende staandehouding, ophouding en inbewaringstelling onrechtmatig maakt, dan wel dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Partijen verschillen niet van mening dat uit de stukken moet worden afgeleid dat eerst de kamer is binnengetreden en ‘de binnentreders’ zich pas daarna hebben gelegitimeerd en het doel van het binnentreden hebben medegedeeld. De rechtbank overweegt dat eiser terecht heeft aangevoerd dat dit in strijd is met de Algemene wet op het binnentreden. In artikel 1, eerste lid, van de Awbi is vermeld dat voorafgaand aan het binnentreden, de ‘binnentreder’ zich moet legitimeren en mededeling moet doen van het doel van het binnentreden. In het tweede lid van artikel 1 van de Awbi zijn de uitzonderingsgronden hierop geregeld. Van die uitzonderingen op de hoofdregel is geen sprake geweest, althans in de processen-verbaal is dit niet opgenomen. Deze algemene regels zijn ook van toepassing indien, zoals in de onderhavige procedure, een machtiging tot binnentreden is gevraagd en verkregen. Uitgangspunt is dat eerst om toestemming tot binnentreden wordt gevraagd en als deze niet wordt gegeven, met de machtiging alsnog kan worden overgegaan tot het binnentreden in de woning of kamer. Uit het dossier blijkt dus niet dat eerst is verzocht om toestemming, maar blijkt dat de kamer van eiser zonder vooraankondiging is betreden met gebruikmaking van een loper. De rechtbank overweegt dat dit een gebrek is. Dit gebrek leidt niet tot de conclusie dat de staandehouding, ophouding en bewaring onrechtmatig zijn en leidt ook niet tot de opheffing van de bewaring. Direct na het binnentreden is de legitimatie getoond en het doel van het binnentreden gemeld aan eiser, die door de ‘binnentreders’ werd herkend aan de hand van het vooraf ter beschikking gestelde dossier met foto van eiser. Eiser is dus niet staandegehouden, overgebracht en opgehouden zonder te zijn geïnformeerd over het doel hiervan en zonder te zijn geïnformeerd door wie hij werd staandegehouden, overgebracht en opgehouden. De belangenafweging valt niet in het voordeel van eiser uit omdat hij voordat hij is aangesproken wist door wie hij werd aangesproken en met welk doel. Eiser heeft in het bewaringsgehoor en ter zitting uitgelegd dat hij veel last heeft van deze binnentreding en dat zijn geheugenfunctie hierdoor is verstoord. De rechtbank neemt aan dat deze binnentreding de nodige impact heeft gehad en heeft daarbij ter zitting benoemd dat het zeer verbaast dat uit het pv binnentreden blijkt dat daargelaten de tolk die aanwezig moest zijn, 11 mensen direct betrokken zijn geweest bij het binnentreden. Er is geen enkele indicatie dat eiser (vlucht)gevaarlijk is. Wel is duidelijk dat eiser kampt met forse medische en psychische problematiek en dat een van de eerdere feitelijke overdrachten is geannuleerd vanwege, naar alle waarschijnlijkheid, een tentamen suïcide. Het dan ook voor de hand gelegen om medische begeleiding mee te nemen bij het binnentreden indien het niet mogelijk is om eiser ‘gewoon’ tijdens het voldoen aan de meldplicht staande te houden. De belangen van verweerder prevaleren omdat eiser direct na het feitelijk binnentreden is geïnformeerd over het doel hiervan, de ‘binnentreders’ gemachtigd waren om binnen te treden indien geen toestemming zou zijn verkregen, zich hebben gelegitimeerd en hun machtiging hebben getoond en het belang van verweerder om eiser op te houden en te horen over een mogelijke inbewaringstelling groot was. Twee eerdere feitelijke overdrachten zijn namelijk geannuleerd en uit de gedragingen en verklaringen van eiser blijkt dat hij niet aan Kroatië wil worden overgedragen vanwege de mishandelingen die hij daar heeft ondergaan door de autoriteiten en uit het dossier blijkt dat de overdrachtstermijn verstrijkt op 3 oktober 2025.
7. De rechtbank overweegt verder dat de beroepsgrond dat de maatregel niet op de juiste wijze is uitgereikt niet slaagt. Blijkens de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte M110 heeft eiser verklaard dat hij naast Dari ook de Nederlandse taal spreekt en eiser heeft geen bezwaar gemaakt toen hem is medegedeeld dat aan hem een samenvatting van de maatregel in de Nederlandse taal zou worden uitgereikt. Eiser heeft de dag dat hij in bewaring is gesteld beroep ingesteld. De grond dat de maatregel niet in de Nederlandse taal had mogen worden uitgereikt slaagt niet. Eiser is in zijn bewaringsgehoor en ter zitting met tussenkomst van een tolk gehoord. Indien hij evenwel zelf verklaard ook de Nederlandse taal te spreken en vervolgens de Nederlandse taalversie van de maatregel aan hem wordt uitgereikt, is dit geen gebrek in de uitreiking. De maatregel moet worden uitgereikt in “een taal” die de vreemdeling beheerst. Degene die de maatregel oplegt mag uitgaan van de verklaringen van de vreemdeling over de beheersing van andere talen dan zijn moedertaal. De beroepsgrond dat ten onrechte in de uitgereikte samengevatte maatregel is vermeld dat beroep kan worden ingesteld tegen de maatregel en dat “dat besproken wordt met de advocaat” en dat dit betekent dat de maatregel op onjuiste wijze is uitgereikt omdat eiser ook zelf beroep mocht instellen slaagt niet. Eiser heeft niet gesteld dat hij niet begrepen heeft dat hij ook zelf beroep mocht instellen en eiser heeft bovendien voorafgaand aan het bewaringsgehoor aangegeven door zijn voorkeursadvocaat te willen worden bijgestaan, heeft ook op dat moment met zijn gemachtigde gesproken en heeft zich tijdens het onderzoek ter zitting ook laten bijstaan door gemachtigde. Eiser is dus niet bijgestaan door zijn gemachtigde omdat hij dacht dat dit verplicht was en eiser heeft er ook ‘geen last’ van om op professionele wijze te worden bijgestaan in deze procedure zonder hiervoor een geldelijke bijdrage te zijn verschuldigd.
8. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een opeenstapeling van gebreken in het voortraject. Er is één gebrek in het voortraject, te weten dat is binnengetreden met een machtiging maar zonder dat voorafgaand aan het binnentreden om toestemming is gevraagd, legitimatie is getoond en het doel van het binnentreden is gemeld. Zoals hiervoor overwogen valt de belangenafweging in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank zal een proceskostenveroordeling uitspreken omdat sprake is van een gebrek in het voortraject.
9. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel genoegzaam is gemotiveerd dat sprake is van een significant onttrekkingsrisico. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen reeds omdat hij hiervoor geen toestemming had en geacht werd zich in Kroatië op te houden in afwachting van de beoordeling van zijn asielaanvraag en eiser is op 17 september 2025 in bewaring gesteld omdat de uiterste dag om eiser te kunnen overdragen 3 oktober 2025 is. Zware gronden 3a en 3m zijn dus feitelijk juist en hieruit blijkt reeds een significant onttrekkingsrisico. Doordat eiser de verantwoordelijke lidstaat heeft verlaten en doordat de overdrachtstermijn op korte termijn verstrijkt en eiser bij herhaling heeft aangegeven niet terug te willen keren naar Kroatië, kunnen deze twee gronden de maatregel reeds dragen en behoeven de andere gronden geen bespreking meer.
10. In het bewaringsgehoor is voldoende onderzocht of kon worden volstaan met een lichter middel en in de maatregel is voldoende gemotiveerd waarom oplegging van de maatregel noodzakelijk is geacht. Uit de omstandigheid dat reeds twee keer een feitelijke overdracht is gepland en deze beide overdrachten zijn geannuleerd en uit de omstandigheid dat aan eiser veel vertrekgesprekken zijn aangeboden maar deze niet tot medewerking aan een overdracht zonder bewaring hebben geleid, mag verweerder afleiden dat de maatregel noodzakelijk is om de overdracht te kunnen effectueren. De maatregel is niet onevenredig bezwarend en ook dit is voldoende onderzocht en gemotiveerd. Eiser kampt met medische problematiek maar heeft geen stukken overgelegd en heeft ook niet aangegeven waarom het ondergaan van de maatregel onevenredig bezwarend is. De gestelde medische en psychische problemen lijken veeleer verband te houden met de geplande overdracht. Eiser heeft verzocht om uitstel van vertrek en deze problemen dienen in dat verband nader te worden onderzocht maar dit staat niet zonder meer in de weg aan oplegging van de maatregel. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat juist is getracht zeer zorgvuldig te handelen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de vereiste zorgvuldigheid ook daadwerkelijk heeft betracht en bovendien tweemaal heeft getracht de overdracht te effectueren zonder eiser in bewaring te stellen maar enkel door middel van vertrekgesprekken eiser te bewegen om mee te werken aan de overdracht. Uit de verslaglegging in het dossier blijkt dat verweerder in de fase voorafgaand aan de inbewaringstelling veel inspanningen heeft geleverd om eiser te bewegen om mee te werken aan de overdracht en dus heeft getracht te voorkomen dat tot oplegging van de maatregel moest worden overgegaan. Ook blijkt uit het dossier dat eiser niet steeds de vereiste meewerkende houding heeft aangenomen en dat verweerder bij het omgaan met de gedragingen van eiser coulant is geweest door niet eerder tot inbewaringstelling over te gaan.
11. De beroepsgrond dat verweerder niet voortvarend werkt aan de overdracht slaagt niet. Eiser is op 17 september 2025 in bewaring gesteld. Uit de aanbiedingsbrief blijkt dat op de dag van de inbewaringstelling aan de Kroatische autoriteiten is gevraagd op welke datum eiser kan worden overgedragen, op 18 september 2025 een vlucht is aangevraagd voor 2 oktober 2025 onder begeleiding van escorts en een medisch escort, op 22 september 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en dat op 1 oktober 2025 een fit-to-fly keuring zal plaatsvinden om te beoordelen of eiser daadwerkelijk in staat is om feitelijk te worden overgedragen. Verweerder heeft de vereiste handelingen om eiser te kunnen overdragen spoedig na oplegging van de maatregel verricht. Het tijdsverloop tussen de oplegging van de maatregel en de feitelijke overdracht laat zich verklaren doordat de overdracht onder begeleiding zal plaatsvinden.
12. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden niet leiden tot de opheffing van de maatregel. De rechtbank overweegt voorts in het kader van de aanvullend ambtshalve verrichte rechtmatigheidsbeoordeling het navolgende.
13. Het Hof heeft in het arrest Adrar van 4 september 2025 (arrest van het Hof van 4 september 2025 in de zaak Adrar, GB tegen de Minister van Asiel en Migratie, C-313/25 PPU, ECLI:EU:C:2025:647) in een procedure waarin een bewaringsmaatregel ter fine van uitzetting was opgelegd gepreciseerd dat de bewaringsrechter verplicht is om zo nodig ambtshalve na te gaan of het beginsel van non-refoulement en/of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen zich verzetten tegen de verwijdering en dus de uitvoering van het terugkeerbesluit. Eiser valt niet onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 maar onder de werkingssfeer van de Dublinverordening. Verweerder legt in deze procedure dus niet richtlijn 2008/115 ten uitvoer en heeft in deze procedure derhalve geen verplichtingen op grond van artikel 5 van die richtlijn. Het refoulementverbod is evenwel absoluut. De rechtbank zal zich in deze procedure niet tot het Hof wenden om de prejudiciële vraag voor te leggen of de bewaringsrechter verplicht is om, zo nodig ambtshalve, na te gaan of het beginsel van non-refoulement zich verzet tegen de uitvoering van het overdrachtsbesluit. Het beginsel van non-refoulement dient te allen tijde te worden geëerbiedigd en ook de bewaringsrechter dient de naleving hiervan te allen tijde te verzekeren. Indien artikel 4 van het Handvest zich verzet tegen de overdracht, dient de bewaringsrechter vast te stellen dat deze niet kan plaatsvinden en de bewaring niet kan strekken tot het verzekeren van de overdracht. De rechtbank overweegt hierbij dat dit niet betekent dat de bewaringsrechter de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit moet controleren. Dit overdrachtsbesluit staat immers in rechte vast. De bewaringsrechter dient zich wel te vergewissen of dit definitief geworden overdrachtsbesluit kan worden uitgevoerd. Uitgangspunt bij deze beoordeling is dat in de procedure waarin is opgekomen tegen het overdrachtsbesluit, reeds een, al dan niet ambtshalve, beoordeling van het risico van refoulement heeft plaatsgevonden. De bewaringsrechter dient dan ook na te gaan of sprake is van een zodanige wijziging van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat die refoulementbeoordeling achterhaald is op het moment dat de rechterlijke controle van de bewaringsmaatregel plaatsvindt. De vreemdeling kan weliswaar bezwaar maken tegen de feitelijke overdracht. Ook indien de vreemdeling dit niet doet zijn de autoriteiten, zowel verweerder als de bewaringsrechter, verplicht om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen en daarom te beoordelen of sprake is van een refoulementrisico. Indien de overdracht vanwege een na het vaststellen van het overdrachtsbesluit gebleken refoulementrisico niet kan plaatsvinden, kan de maatregel niet meer strekken tot de overdracht en dient deze te worden opgeheven.
14. De rechtbank heeft dit ter zitting besproken en heef partijen voorgehouden na te gaan of het overdrachtsbesluit kan worden uitgevoerd of dat het beginsel van non-refoulement hieraan in de weg staat. De rechtbank heeft hierbij benoemd waarom zij zich hiertoe gehouden acht en heeft ook benoemd dat uit het dossier volgt dat eiser op 29 augustus 2025 bezwaar heeft gemaakt tegen de feitelijke overdracht en ook een verzoek om een voorlopige voorziening heeft gediend om in afwachting van de beslissing op dit bezwaar niet te worden overgedragen. Uit het dossier blijkt ook dat dit verzoek om een voorlopige voorziening op 15 september 2025 is afgewezen. Eiser heeft op 12 september 2025 uitstel van vertrek gevraagd op basis van artikel 64 Vw. Dit verzoek is op 22 september 2025 afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en hangende dit bezwaar een verzoek om een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft nog geen uitspraak gedaan op dit verzoek. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de dag van de zitting tot 16:00 uur gronden in te dienen en zijn verzoek te onderbouwen. Eiser heeft ter zitting tevens aangegeven de avond voor de zittingsdag bezwaar tegen de op 2 oktober 2025 geplande feitelijke overdracht te hebben gemaakt.
15. De rechtbank heeft eiser voorgehouden dat de recent een actuele refoulementbeoordeling heeft plaatsgevonden en dus actueel is beoordeeld of het overdrachtsbesluit kan worden uitgevoerd. De rechtbank heeft eiser ook voorgehouden dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd in de onderhavige bewaringsprocedure en de rechtbank hierdoor niet in staat wordt gesteld om te beoordelen of sinds de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en sinds de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het overdrachtsbesluit niet kan worden uitgevoerd vanwege een risico op refoulement. Eiser heeft daarop aangegeven dat deze beoordeling beter gemaakt kan worden in de procedures die aanhangig zijn gemaakt om uitstel van vertrek te verkrijgen en waarin bezwaar is gemaakt tegen de feitelijke overdracht. Verweerder heeft aangegeven het hiermee eens te zijn. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige bewaringsprocedure niet blijkt dat het beginsel van non-refoulement zich tegen de overdracht verzet en dat het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat het overdrachtsbesluit kan worden uitgevoerd en de maatregel dus vooralsnog ook kan strekken om deze overdracht te verzekeren. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat de rechtbank niet beschikt over medische stukken van eiser en dat deze beoordeling is beperkt tot de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting. De rechtbank heeft dit met beide partijen zo besproken en zich bij verweerder nader vergewist of eiser bij de fit-to-fly keuring in persoon wordt gezien door een arts en dat deze keuring niet is beperkt tot een ‘papieren keuring’. Verweerder heeft bevestigd dat eiser op 1 oktober 2025 door een arts in het DTC wordt gezien en wordt gekeurd om te beoordelen of de feitelijke overdracht kan plaatsvinden op 2 oktober 2025.
16. De rechtbank heft de maatregel niet op en stelt eiser niet in vrijheid omdat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig heeft voortgeduurd tot aan de sluiting van het onderzoek in de onderhavige procedure Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Gelet op het gebrek in het voortraject zal de rechtbank een proceskostenveroordeling uitspreken en zal daarbij de standaardmatig toegekende punten en bedragen voor toekennen.
17. Beslist wordt als volgt.