ECLI:NL:RBDHA:2025:18049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
24/8991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.E. van Essen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de niet-verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen maatschap OASA Architecten en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiseres, OASA Architecten, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een woning op een perceel in Leiden. Echter, het college had de aanvraag niet verder in behandeling genomen omdat de gemeenteraad had besloten de grond niet te verkopen aan eiseres. Eiseres stelde dat zij ten onrechte als niet-belanghebbende was aangemerkt en dat haar bezwaar tegen de beslissing van het college niet-ontvankelijk was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen belanghebbende was, omdat het college geen toestemming gaf voor het gebruik van de grond en er geen civiele procedure liep waarin kon worden vastgesteld dat eiseres recht had op de grond. De rechtbank oordeelde dat de bouwplannen van eiseres niet konden worden uitgevoerd, omdat de rechthebbende geen toestemming wilde geven. Hierdoor kon eiseres niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

maatschap OASA Architecten uit Leiden, eiseres(gemachtigde: J. Geelhoed)

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college(gemachtigde: S. Ramsoekh).

Inleiding

1. Eiseres en het college waren in januari 2021 in gesprek over de verkoop van perceel [perceelnummer] op het [adres] in Leiden, zodat eiseres daar een vrijstaande woning zou kunnen bouwen. Eiseres heeft op 15 december 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van de woning.
1.1.
Op 5 maart 2024 liet het college aan eiseres weten de aanvraag niet verder in behandeling te nemen, omdat de Leidse gemeenteraad op 1 februari 2024 een motie had aangenomen waarin het college werd verzocht de grond niet aan eiseres te verkopen. Het college liet eiseres weten dat de gemeente geen toestemming gaf voor het gebruik van de grond en dat eiseres niet langer belanghebbende was omdat het bouwplan niet kon worden verwezenlijkt.
1.2.
Op 12 april 2024 maakte eiseres bezwaar tegen deze kennisgeving, waarop op 7 oktober 2024 door het college werd beslist. Op 13 november 2024 heeft eiseres beroep ingesteld. Het college heeft op 10 december 2024 met een verweerschrift gereageerd. De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Toetsingskader

2. Voor deze procedure zijn de volgende bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van belang:
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. (…)
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. (…)
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. (…)

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Eiseres krijgt dus ongelijk en het beroep is ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3.1.
Eiseres stelt dat haar bezwaar bij het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij ten onrechte als niet-belanghebbende is aangemerkt. Volgens eiseres is nog niet vast komen te staan dat zij de gronden met geen mogelijkheid alsnog kan verkrijgen. Eiseres wijst in dit verband op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 april 2012. [1] Daarin wordt overwogen dat de aanvrager van een omgevingsvergunning belanghebbende is bij een beslissing op zijn aanvraag, tenzij aannemelijk is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt. De enkele omstandigheid dat de aanvrager geen eigenaar is van de gronden waarop het bouwplan is voorzien, leidt niet tot die conclusie. Eiseres stelt dat in dit geval, op basis van toezeggingen door of namens het college, binnen afzienbare termijn civielrechtelijk zal worden vastgesteld dat eiseres wel degelijk gerechtigd is of gaat worden tot het perceel. Het is daarom niet vast komen te staan dat eiseres met geen mogelijkheid de gronden alsnog kan verkrijgen en het bouwplan daardoor nimmer kan worden verwezenlijkt. Eiseres diende dan ook als belanghebbende te worden aangemerkt en het bezwaar had ontvankelijk moeten worden verklaard.
3.2.
Volgens het college is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en is eiseres geen belanghebbende. Het is aan de burgerlijke rechter om te beoordelen of het college privaatrechtelijk gehouden is aan eiseres toestemming te verlenen om de gronden te mogen gebruiken en er loopt geen civiele procedure waarin dat kan worden vastgesteld. Het plan kan dan ook niet worden verwezenlijkt. Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2024, waarin werd vastgesteld dat een procespartij geen belanghebbende was. In dat geval kon een bouwplan niet worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wilde geven en er geen mogelijkheid bestond om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in. [2]
3.3.
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning. Dit was in beginsel een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt echter dat een verzoeker geen belanghebbende (meer) is als (a) aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden uitgevoerd omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en (b) er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit uit te voeren tegen de wens van de rechthebbende in (bijvoorbeeld via onteigening of het opleggen van een gedoogplicht). [3] In dit geval heeft het college eiseres laten weten de grond niet aan haar te willen verkopen en geen toestemming te verlenen voor het gebruik van de grond voor haar bouwplannen. Ondanks de door eiseres gestelde voornemens, liep er op het moment van het bestreden besluit geen civielrechtelijke procedure waaruit kon blijken of de gemeente gehouden was de grond aan eiseres te verkopen.
3.4.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de bouwplannen van eiseres niet kunnen worden uitgevoerd omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit uit te voeren tegen de wens van de rechthebbende in. Eiseres kon daarom niet worden aangemerkt als belanghebbende. Het college heeft zich in de brief van 5 maart 2024 terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet kon worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende en dus niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De brief van het college is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb zodat het college het bezwaar tegen deze brief terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. van Essen, rechter, in aanwezigheid van
mr.A. Gerde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1563.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:116.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2940, r.o. 4.1-4.2 en de daarin geciteerde uitspraken van de Afdeling.