ECLI:NL:RBDHA:2025:18054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.43659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening van derdelander Oekraïne tegen terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoeker, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, was in Oekraïne toen de oorlog uitbrak en is naar Nederland gekomen. Op 13 augustus 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie een terugkeerbesluit opgelegd, met een vertrektermijn van vier weken, ingaande op 4 september 2025. De verzoeker heeft op 9 september 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de verzoeker op 12 september 2025 in de gelegenheid gesteld om binnen een week de gronden van het beroep en het verzoek in te dienen. De verzoeker heeft op 19 september 2025 de gronden ingediend, maar deze waren niet inhoudelijk gericht tegen het terugkeerbesluit. Op 30 september 2025 heeft de verzoeker met spoed om uitspraak gevraagd, omdat hij uiterlijk op 2 oktober 2025 de gemeentelijke opvang moest verlaten.

De voorzieningenrechter heeft op 1 oktober 2025 het onderzoek gesloten en geoordeeld dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De verzoeker heeft niet binnen de gestelde termijn beroepsgronden ingediend tegen het terugkeerbesluit, en de ingediende gronden waren enkel gericht op de spoedeisendheid van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat het beroep tegen het terugkeerbesluit een redelijke kans van slagen heeft. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.C. Hoeksel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43659

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Op 13 augustus 2025 heeft verweerder aan verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken (ingaande vanaf 4 september 2025).
Verzoeker heeft op 9 september 2025 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit (zaaknummer NL25.43657) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 12 september 2025 heeft de rechtbank verzoeker in de gelegenheid gesteld om binnen één week de gronden van het beroep en de gronden van het verzoek in te dienen.
Op 19 september 2025 heeft verzoeker de gronden ingediend van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Op 30 september 2025 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om met spoed uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat hij uiterlijk op 2 oktober 2025 de gemeentelijke opvang dient te verlaten.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 1 oktober 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
3.1.
Verzoeker heeft de Marokkaanse nationaliteit en was in Oekraïne toen daar de oorlog uitbrak. Hij is toen naar Nederland gekomen. Als zogenoemde derdelander uit Oekraïne had verzoeker in Nederland recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming 2001/55/EG (RTB). Dat recht is beëindigd op 4 maart 2024. Verzoeker had op grond van een tijdelijke bevriezingsmaatregel nog recht op opvang en recht om te werken tot 4 september 2025. Op 13 augustus 2025 heeft verweerder het terugkeerbesluit genomen, inhoudende dat verzoeker vanaf 4 september 2025 vier weken de tijd heeft om te vertrekken uit Nederland en de Europese Unie.
3.2.
De verzochte voorlopige voorziening strekt ertoe te bepalen dat de uitzetting van verzoeker wordt geschorst, verzoeker gedurende de beroepsprocedure in Nederland mag verblijven en recht houdt op opvang.
Het spoedeisend belang
4. Omdat verzoekers recht op opvang op 4 september 2025 is geëindigd en hij op 2 oktober 2025 uit de opvang moet zijn vertrokken, is er spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het beroep tegen het terugkeerbesluit een redelijke kans van slagen heeft. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de beroepsprocedure.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker, ondanks dat hij daartoe op 12 september 2025 in de gelegenheid is gesteld, niet binnen de geboden termijn van één week beroepsgronden heeft ingediend tegen het opgelegde terugkeerbesluit. De gronden die verzoeker op 19 september 2025 heeft ingediend zien uitsluitend op de spoedeisendheid van het verzoek om een voorlopige voorziening en een eventuele belangenafweging, maar zijn niet inhoudelijk gericht tegen het terugkeerbesluit. Ook het schrijven van 30 september 2025, waarin verzoeker de voorzieningenrechter heeft aangespoord met spoed (uiterlijk vandaag) uitspraak te doen, bevat geen beroepsgronden tegen het terugkeerbesluit.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat er bij deze stand van zaken geen grond bestaat voor het oordeel dat het beroep tegen het terugkeerbesluit een redelijke kans van slagen heeft.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek zal gezien het voorgaande als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.