ECLI:NL:RBDHA:2025:18063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/633693 / FA RK 22-5246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding met betrekking tot minderjarige en vaststelling omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2025 een beschikking gegeven in een ouderschapskwestie. De ouders, de moeder en de vader, zijn doorverwezen naar ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding. De moeder heeft tot nu toe geen statusvoorlichting gegeven aan de minderjarige, wat volgens de Raad voor de Kinderbescherming schadelijk kan zijn voor haar identiteitsontwikkeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder de vader niet in het leven van de minderjarige wil introduceren, wat leidt tot zorgen over de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft besloten dat als de moeder de hulpverleningstrajecten vroegtijdig beëindigt, de minderjarige wekelijks contact met de vader zal hebben. De rechtbank heeft ook bepaald dat de ouders tijdig moeten rapporteren over het verloop van de trajecten en dat de Raad voor de Kinderbescherming betrokken blijft bij de beoordeling van de omgangsregeling. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot 1 januari 2026.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-5246
Zaaknummer: C/09/633693
Datum beschikking: 19 augustus 2025

Omgang

Beschikking op het op 25 juli 2022 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Rijsdam in Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.P. Lagerweij in Delft, voorheen mr. J.C. Koster.

Procedure

Bij beschikking van 31 mei 2023 van deze rechtbank – voor zover hier van belang – zijn de ouders doorverwezen voor deelname aan de trajecten ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding, en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang en de proceskosten aangehouden tot 1 december 2023 pro forma.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook
  • het bericht van 29 november 2023 namens de vader;
  • het bericht van 8 maart 2024 namens de vader;
  • het bericht van 22 mei 2024 namens de vader;
  • het bericht van 24 mei 2024 namens de moeder;
  • het eindverslag van 7 oktober 2024 van Cardea;
  • het bericht van 11 oktober 2024 namens de vader;
  • het bericht van 14 oktober 2024 namens de moeder;
  • de brief van 23 oktober 2024 van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad);
  • het rapport en advies van de Raad van 27 februari 2025, kenmerk KZ-1-60H8DDY;
  • het bericht van 17 maart 2025 namens de vader.
Op 30 juli 2025 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat, de vader met zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist. Aan de rechtbank liggen nu nog voor het zelfstandige verzoek van de vader voor vaststelling van een omgangsregeling en een beslissing omtrent de proceskosten.
Omgangsregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. Na de beschikking van 31 mei 2023 is op 24 juni 2024 het hulpverleningstraject bij Cardea gestart. Er zijn toen enkele individuele gesprekken geweest en gesprekken met beide ouders, waarbij is gewerkt aan een verhaal voor [minderjarige] met betrekking tot statusvoorlichting. Op
11 september 2024 heeft de moeder aan Cardea laten weten dat zij stopt met het traject, omdat zij de vader geen goede vader vindt, omdat hij al die tijd niet betrokken is geweest en omdat hij pas in actie kwam om omgang te bewerkstelligen toen zij om kinderalimentatie vroeg. De zaak is toen gemeld bij de Raad, die een onderzoek is gestart naar de vraag of een omgangsregeling met de vader in het belang van [minderjarige] is en zo ja, hoe deze moet worden vormgegeven.
Uit het raadsrapport van 27 februari 2025 blijkt het volgende. [minderjarige] ontwikkelt zich goed. De Raad heeft zorgen, omdat [minderjarige] niet weet wie haar vader is en geen contact met hem heeft, wat op de lange termijn schadelijk kan zijn voor haar identiteitsontwikkeling. Ook kan dit ‘geheim’ schadelijk zijn voor de band tussen moeder en dochter. De moeder heeft tot op heden geen statusvoorlichting gegeven en zegt dat zij op het juiste moment wacht. Volgens de Raad is het makkelijker voor jonge kinderen om informatie over een biologische ouder te accepteren. Bij Cardea is gewerkt aan een verhaal voor [minderjarige] , maar dat is nog niet definitief en de moeder heeft dit nog niet gedeeld met [minderjarige] . Het delen van dat verhaal is de eerste stap om [minderjarige] te laten wennen aan het idee van een biologische vader die haar wil leren kennen. De moeder zegt enerzijds dat zij beseft dat [minderjarige] de vader moet leren kennen en zij dat niet in de weg wil staan, maar anderzijds dat zij het lastig vindt [minderjarige] in contact te brengen met de vader. Zij heeft geen vertrouwen in hem en is bang voor mogelijke onveiligheid vanuit de vader. Volgens de Raad maakt dit het lastig om de statusvoorlichting en het introduceren van de vader aan de moeder over te laten. De conclusie van de Raad is dat [minderjarige] statusvoorlichting moet krijgen en dat deze boodschap het beste vanuit de moeder kan komen, waarbij Cardea kan ondersteunen. Daarnaast wil de Raad het advies over een omgangsregeling met negen maanden aanhouden, totdat statusvoorlichting is gegeven en er begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] is geweest bij Cardea. Er is nu geen zicht op de reactie van [minderjarige] op het op te bouwen contact en ook niet op de (opvoed)vaardigheden van de vader.
De Raad heeft contact gehad met Cardea en zij kunnen opnieuw een hulpverleningstraject starten, wanneer de ouders hiervoor openstaan. Na afloop van de zitting heeft de Raad de rechtbank geïnformeerd dat het vorige traject bij Cardea is afgesloten en dat er daarom een nieuwe doorverwijzing nodig is. Verder adviseert de Raad de moeder om de vader een paar keer per jaar informatie over [minderjarige] te sturen, zoals een foto en schoolrapporten.
Op de zitting is met de ouders gesproken over het opnieuw volgen van de trajecten ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding, conform het advies van de Raad. Beide ouders hebben op de zitting aangegeven hiervoor open te staan. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen deel te nemen aan de trajecten ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar Jeugdteams Leidse Regio voor deelname aan voornoemde trajecten en aanmelding bij Cardea. De rechtbank zal deze beschikking per post zenden aan Jeugdteams Leidse Regio.
De rechtbank verzoekt de ouders om de rechtbank tijdig te informeren over het verloop van voornoemde trajecten. Van de uitvoerende hulpverleningsinstantie verwacht de rechtbank dat zij de eindrapportage over het verloop van het traject indient op de hierna vermelde wijze. De hulpverleningsinstantie kan de rechtbank tussentijds informeren als daartoe aanleiding is. Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat dient de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden aan de Raad voor de Kinderbescherming. Aan de hand van de eindrapportage wordt de Raad verzocht een definitief advies geven over of een omgangsregeling met de vader in het belang van [minderjarige] is en zo ja, hoe deze moet worden vormgegeven.
Cardea wordt verzocht om in de hulpverleningstrajecten ook hulp bij de statusvoorlichting te bieden. De rechtbank verzoekt Cardea uitdrukkelijk om dit keer, anders dan de vorige keer, naast de hulp rondom de statusvoorlichting ook direct te starten met het traject ouderschapsbemiddeling. De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij de vader onvoldoende vertrouwt en dat dit voor haar een grote drempel is om hem in het leven van [minderjarige] te introduceren. Aan dit vertrouwen moet worden gewerkt in het traject ouderschapsbemiddeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit traject tegelijk starten met de hulp rondom de statusvoorlichting. Voordat de hulpverleningstrajecten starten kan de moeder al spelenderwijs enige voorlichting geven aan [minderjarige] over het bestaan van de vader, zoals op de zitting door de Raad is aangegeven.
Met betrekking tot de begeleide omgang vraagt de rechtbank aan Cardea om de omgangsregeling op te bouwen en naar eigen inzicht uit te breiden. De rechtbank stelt voor om hierbij aan te sluiten bij de opbouw zoals deze door de vader is verzocht en om per stap te beoordelen of de volgende stap kan worden gezet, en of de omgang het beste elke week of elke twee weken kan plaatsvinden. Daarbij is het einddoel dat wordt toegewerkt aan onbegeleid contact.
De vader heeft op de zitting verzocht om een figuurlijke stok achter de deur te verbinden aan de medewerking van de moeder bij de hulpverleningstrajecten. De vader wil voorkomen dat de moeder opnieuw de hulpverleningstrajecten vroegtijdig beëindigt en dat hij daardoor nog langer geen contact met [minderjarige] heeft. De rechtbank deelt deze zorg van de vader. Op de zitting van 26 april 2023 is al besproken dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij weet wie haar vader is en dat zij omgang met hem heeft. In de afgelopen twee jaar heeft de moeder [minderjarige] echter nog steeds niet verteld dat zij een vader heeft en wie dat is, en is er ook geen omgang tussen de vader en [minderjarige] geweest. De rechtbank acht dit wel, net als twee jaar geleden, in het belang van [minderjarige] . De rechtbank zal daarom vaststellen dat als de hulpverleningstrajecten vroegtijdig door de moeder worden beëindigd, [minderjarige] met ingang van de week daarna wekelijks een uurtje met de vader doorbrengt op een openbare plek, waar de moeder bij kan blijven. De rechtbank realiseert zich dat dit schadelijk kan zijn voor [minderjarige] , maar de rechtbank acht het alternatief, inhoudende geen contact, nog schadelijker voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Deze omgang dient dan te worden voortgezet tot de rechtbank anders beslist.
Proceskosten
Nu de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag en de zorgregeling zal aanhouden, zal de rechtbank ook de beslissing over de proceskosten aanhouden.
Beslissing
De rechtbank:
*
stelt vast dat partijen, te weten:
[de moeder] (de moeder),
wonende aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [woonplaats] ,
en
[de vader] (de vader),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) Jeugdteams Leidse Regio voor deelname aan de trajecten Ouderschapsbemiddeling / Parallel (solo) ouderschap en Omgangsbegeleiding, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Jeugdteams Leidse Regio, [adres 2] ;
en de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat partijen de rechtbank vóór na te melden pro formadatum informeren omtrent het verloop van voornoemd traject;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank (tussentijds) rapporteert omtrent het verloop van voornoemd traject, met kopie aan beide ouders en daarvan, indien het traject niet positief is afgerond, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van een niet positief afgerond traject een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject een definitief advies te geven over of een omgangsregeling met de vader in het belang van [minderjarige] is en zo ja, hoe deze moet worden vormgegeven;
*
bepaalt dat als de bovengenoemde hulpverleningstrajecten vroegtijdig door de moeder worden beëindigd, met ingang van de week daarna, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] , wekelijks een uurtje met de vader doorbrengt op een openbare plek, waar de moeder bij kan blijven;
*
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de
omgang en de proceskostenaan tot
1 januari 2026 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 19 augustus 2025.