ECLI:NL:RBDHA:2025:18084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.30954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met betrekking tot Libische nationaliteit

In deze hersteluitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser had op 11 juli 2025 beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had eerder, op 2 september 2025, het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard, maar komt nu terug op deze uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak vervallen moet worden verklaard, omdat ten onrechte werd aangenomen dat eiser de nationaliteit van Libanon had, terwijl hij Libisch is. Hierdoor is de eerdere beslissing onterecht geweest.

De rechtbank heropent de behandeling van de zaak en stelt dat de minister binnen een termijn van acht weken na de uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiser moet afnemen, gevolgd door een besluit op de aanvraag binnen acht weken daarna. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om tijdig te beslissen op asielaanvragen, in overeenstemming met de geldende wetgeving.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.30954
vervallenverklaring en tevens uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Engelbertink),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser op 11 juli 2025 heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
Bij uitspraak van 2 september 2025 heeft de rechtbank het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van 2 september 2025 vervallen moet worden verklaard. Dat legt zij hierna uit.
2. In de aanvraag van eiser staat dat zijn geboorteland Libanon is. Op basis hiervan is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat eiser ook de nationaliteit van Libanon had. Tegen die achtergrond heeft zij in haar uitspraak van 2 september 2025 het besluit- en vertrekmoratorium voor Libanon betrokken en het beroep van eiser mede op basis daarvan niet-ontvankelijk verklaard. Dit is ten onrechte geweest, aangezien de nationaliteit van eiser Libisch is. De rechtbank verklaart daarom de uitspraak van 2 september 2025 ambtshalve vervallen.
3. De rechtbank gaat opnieuw over tot de behandeling van het beroep.
4. De rechtbank heeft aanvankelijk gevonden dat een zitting niet nodig was en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1 De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Is het beroep van eiser gegrond?
5. De minister heeft de aanvraag op 15 december 2024 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.2 Eiser heeft de minister op 20 juni 2025 in gebreke gesteld. Eiser heeft op 11 juli 2025, meer dan twee weken na de ingebrekestelling, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.

Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?

6. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.3 In deze zaak is dit aan de orde.
7. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser in deze zaak nog niet is gehoord omtrent zijn asielmotieven. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiser moet afnemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.4 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van
€ 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
2 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aanvankelijk heeft de minister de beslistermijn onder toepassing van WBV 2023/26 met negen maanden verlengd. De minister heeft deze WBV echter weer ingetrokken (IB 2025/28). Als gevolg hiervan geldt voor alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2024 weer een beslistermijn van zes maanden.
3 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de uitspraak van 2 september 2025 vervallen;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na het nader gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van de Mortel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.