ECLI:NL:RBDHA:2025:18091
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met toepassing van besluit- en vertrekmoratorium Syrië
In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling uit Syrië, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 5 september 2024 ontvangen, en de minister had volgens de wet uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Echter, de minister had de beslistermijn onder toepassing van WBV 2023/26 met negen maanden verlengd, maar deze WBV werd later ingetrokken. Hierdoor gold er weer een beslistermijn van zes maanden voor asielaanvragen die na 1 januari 2024 zijn ingediend.
Gedurende de periode van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025 gold er een besluitmoratorium voor Syrië, wat betekende dat de minister geen beslissingen nam op asielaanvragen van vreemdelingen uit dat land. De rechtbank overweegt dat de beslistermijn voor aanvragen die vóór of tijdens het moratorium zijn ontvangen, is verlengd met maximaal één jaar, tot een totaal van 21 maanden. Eiser heeft de minister op 29 juli 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling te vroeg is ingediend, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling niet op het juiste moment is gedaan. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de minister een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 4 september 2025 openbaar gemaakt.