In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 6 maart 2024 heeft ontvangen en dat hij binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit moet nemen. Eiser heeft de minister op 30 juni 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden tot een bedrag van € 453,50, omdat eiser juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman en is openbaar gemaakt op 27 augustus 2025.