ECLI:NL:RBDHA:2025:1813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/09/677672 / FA RK 24-9161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht en verzoek schadevergoeding in het kader van verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klacht van verzoeker over de toepassing van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1970, had een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder Parnassia, naar aanleiding van de toepassing van medicatie (Cisordinol) die hem tegen zijn wil werd toegediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 7 mei 2024 een zorgmachtiging was verleend, die op 19 november 2024 werd verlengd. Verzoeker stelde dat hij niet lijdt aan schizofrenie, maar aan ADHD, en dat de medicatie niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard, omdat zij oordeelde dat er sprake was van een psychische stoornis en dat de verplichte zorg noodzakelijk was om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank volgde de zorgverantwoordelijke in de beoordeling van de wilsbekwaamheid van verzoeker en oordeelde dat de medicatie proportioneel en effectief was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de klacht ongegrond werd verklaard. De beschikking is gegeven door mr. M. Nijenhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/677672 / FA RK 24-9161
Datum beschikking: 10 januari 2025
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en verzoek schadevergoeding ex artikel 10:11 lid 2 Wvggz

Beschikking op het op 20 december 2024 ingediende verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P. Arkema-Hummel te Zoetermeer,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie patiënten regio Haaglanden (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbenden wordt aangemerkt:
- zorgaanbieder Parnassia.

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft ten aanzien van verzoeker op 7 mei 2024 een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg (hierna: zorgmachtiging) verleend, met een geldigheidsduur tot en met 7 november 2024. In deze zorgmachtiging is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg het toedienen van medicatie als maatregel kan worden toegepast.
Ter uitvoering van deze zorgmachtiging werd door de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 8:9 Wvggz de volgende verplichte zorg aan verzoeker verleend:
- toedienen van medicatie (depotmedicatie Cisordinol).
Verzoeker heeft bij brief van 12 november 2024 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen de toepassing van deze verplichte zorg. Verzoeker heeft tevens verzocht om deze toepassing op grond van artikel 10:5, eerste lid, Wvggz te schorsen in afwachting van de beslissing op de klacht. Verzoeker heeft zijn klacht schriftelijk nader toegelicht. De zorgverantwoordelijke heeft schriftelijk verweer gevoerd.
De rechtbank heeft ten aanzien van verzoeker op 19 november 2024 een aansluitende zorgmachtiging verleend, met een geldigheidsduur tot en met 19 mei 2025. Ook in deze zorgmachtiging is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg het toedienen van medicatie als maatregel kan worden toegepast.
De toepassing van verplichte zorg in de vorm van toedienen van medicatie (depotmedicatie Cisordinol) is hierna ter uitvoering van de zorgmachtiging van 19 november 2024 voortgezet.
Op 21 november 2024 is er bij de klachtencommissie een hoorzitting geweest. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- verzoeker (bijgestaan door zijn patiëntvertrouwenspersoon),
- psychiater tevens zorgverantwoordelijke P.B. Boswinkel.
De klachtencommissie heeft de klacht van verzoeker op één klachtonderdeel gegrond verklaard en geoordeeld dat verzoeker in zoverre een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toekomt van €40,00. De klachtencommissie heeft de klacht van verzoeker voor het overige ongegrond verklaard. De klachtencommissie heeft het schorsingsverzoek niet gehonoreerd.
Van deze beslissing van de klachtencommissie is op 21 november 2024 mondeling mededeling aan de betrokkenen gedaan. De op schrift gestelde beslissing van de klachtencommissie, gedateerd 12 december 2024, is op 12 december 2024 aan betrokkenen verzonden.
Het op 20 december 2024 bij de rechtbank ingediende verzoekschrift strekt tot het alsnog geheel gegrond verklaren van de door verzoeker tegen de beslissing tot toepassing van verplichte zorg in de vorm van medicatie gerichte klacht en die beslissing te vernietigen.
Verzoeker heeft de rechtbank daarbij ook gevraagd de beslissing waartegen de klacht is gericht op grond van artikel 10:9, eerste lid, Wvggz, te schorsen.
Ook vraagt verzoeker de rechtbank hem ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding toe te kennen.
De mondelinge behandeling (zitting) bij de rechtbank is gehouden op 10 januari 2025.
Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- psychiater tevens zorgverantwoordelijke P.B. Boswinkel
- sociaal-psychiatrisch verpleegkundige C. Fransen.

Standpunt verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het tegen zijn wil in moeten gebruiken van medicatie (het anti-psychoticum Cisordinol, dat maandelijks intramusculair wordt toegediend), niet noodzakelijk, niet doelmatig en niet proportioneel was en is.
Verzoeker heeft die medicatie niet nodig, omdat hij niet lijdt aan schizofrenie. Van enig ernstig nadeel is geen sprake (geweest). Anders dan de zorgverantwoordelijke vindt, is verzoeker wilsbekwaam en behoren zijn wensen en voorkeuren ten aanzien van zorg, te worden gehonoreerd.
De diagnose schizofrenie is gebaseerd op verkeerde dossierinformatie. De psychiater die de medische verklaring in het kader van de zorgmachtiging heeft opgesteld heeft geen eigen zorgvuldig onderzoek gedaan. Deze psychiater heeft verzoeker een kort moment gezien en vervolgens de diagnose schizofrenie uit het dossier overgenomen. Deze psychiater is werkzaam bij Parnassia en daarom niet onafhankelijk. Verzoeker heeft geen schizofrenie, hij heeft ADHD en wil graag dat er een second-opinion wordt verricht.
De medicatie is ook ongewenst gelet op de ernstige bijwerkingen die het dagelijks leven van verzoeker sterk beïnvloeden. Zo heeft verzoeker door de medicatie tremoren aan zijn handen, benen, nek en rug en incontinentieproblemen. Verzoeker heeft vaak het idee dat hij bewusteloos raakt en is al een paar keer gevallen. Verzoeker kan nog geen half uur naar buiten, omdat hij dan al moet plassen.
Verzoeker wil inzage in zijn elektronisch patiëntendossier en wil naar een ander zorgteam worden overgeplaatst. Parnassia heeft deze verzoeken niet ingewilligd.
De klachtencommissie heeft de hier door verzoeker op grond van de Wkkgz (Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg) ingediende klachtonderdelen ongegrond verklaard. Verzoeker houdt zijn wens om naar een ander zorgteam te worden overgeplaatst en om inzage te verkrijgen in zijn patiëntendossier staande.

Verweer zorgaanbieder

De zorgverantwoordelijke heeft bij de klachtencommissie en ter zitting van de rechtbank in verweer op de klacht betoogd dat verplichte zorg met medicatie noodzakelijk was en is om te voorkomen dat verzoeker te diep afglijdt in de chronisch psychotische symptomen van zijn stoornis. Verzoeker is bekend met aanhoudende psychotische symptomen vanuit de bij hem gediagnostiseerde stoornis schizofrenie, waarbij hij zichzelf en zijn leefomgeving in toenemende mate verwaarloost en in conflict komt te verkeren met buren, woningbouwvereniging, politie, gemeente en Parnassia. De sociaal-psychiatrische verpleegkundige voegt daar aan toe dat het effect van de medicatie suboptimaal is. Verzoeker komt niet op spiegel, het zorgteam heeft de psychotische kenmerken de afgelopen periode gestaag heeft zien toenemen.
Verzoeker heeft medicatie nodig, ook al ondervindt verzoeker daar hele vervelende bijwerkingen van. Orale medicatie geeft misschien minder bijwerkingen, maar is vanwege de verwachte therapie-ontrouw geen toereikend alternatief voor depotmedicatie. Verzoeker heeft een hele slechte behandelrelatie met zijn huidige zorgverleners van zorgteam Segbroek. Zij zien geen behandelmotivatie bij verzoeker.
De wens van verzoeker om naar een ander zorgteam te worden overgedragen kan op korte termijn worden ingewilligd. Het zorgteam [zorgteam] is bereid verzoeker in zorg te nemen. Verzoeker kan zijn depots dan op zorglocatie [straatnaam] toegediend krijgen. Ook zijn verzoek om een second-opinion is daar bespreekbaar. Verzoeker wordt er op 15 januari a.s. verwacht voor het toedienen van het volgende depot. Het verstrekken van een kopie van het medisch dossier en/of inzage in het elektronisch patiëntendossier van verzoeker kan daar dan ook meteen worden afgehandeld.
Deze stappen (een eventuele second-opinion, de overdracht naar een ander zorgteam, het bieden van dossierinzage) geven misschien een opening om met verzoeker in gesprek te komen over nut en noodzaak van behandeling en over alternatieve medicatie. Het in afwachting daarvan onderbreken van de huidige behandeling met depotmedicatie is echter niet wenselijk. Verzoeker was en is ook op dit moment niet wilsbekwaam ten aanzien van de medicatie en de behandeling.

Beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, nu het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7, tweede lid, Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
De rechtbank stelt vast, mede gelet op de beschikking van 19 november 2024 waarbij een aansluitende zorgmachtiging is verleend die kracht van gewijsde heeft, dat bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis, te weten schizofrenie.
De rechtbank gaat uit van zorgvuldige diagnostiek. Feiten en omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat dit niet het geval is, zijn niet voldoende gebleken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding een second-opinion te gelasten.
De rechtbank volgt de zorgverantwoordelijke in de beoordeling van de wilsbekwaamheid van verzoeker.
Voor het toepassen van verplichte zorg moet sprake zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van beslissing om tot verplichte zorg over te gaan er ernstig nadeel voor verzoeker en voor derden aanwezig was door het uit de psychische stoornis voortvloeiende gedrag van verzoeker. Verzoeker is bekend met agitatie en verbale dreiging richting buren, politie, woningbouwvereniging en zorgverleners. Verzoeker heeft periodes waarin hij uit contact met zijn zorgverleners gaat en vervalt in zelfverwaarlozing en verwaarlozing van leefomgeving.
Het risico op het optreden van het hiervoor beschreven ernstig nadeel en de noodzaak dat risico met verplichte zorg in de vorm van medicatie af te wenden was en is ook op dit moment nog aanwezig. Zonder medicatie, zo blijkt uit het verleden en zo is de verwachting voor de toekomst, zal verzoeker verder ontregelen.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting op de zitting naar voren is gebracht, volgt dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van medicatie proportioneel en noodzakelijk is ter afwending van het ernstig nadeel, ter stabilisatie van de geestelijke gezondheid van verzoeker en om de geestelijke gezondheid van verzoeker dusdanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint.
De verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief gebleken. Het staken van medicatie heeft in het verleden geleid tot zorgmijding, toename van psychotische klachten en klinische opname. Het opstarten van depotmedicatie onder de zorgmachtiging heeft een uithuiszetting afgewend. Het continueren van de behandeling met medicatie kan voorkomen dat verzoeker in de kliniek moet worden opgenomen. Er is geprobeerd om verzoeker in te stellen op orale medicatie, hetgeen, wegens inadequate dosering, niet is gelukt.
Op de zitting hebben verzoeker en de zorgverantwoordelijke afspraken gemaakt over overplaatsing naar een ander zorgteam en inzage door verzoeker in zijn patiëntendossier.
Dit betekent dat er op termijn ruimte kan ontstaan om over minder bezwarende alternatieven (zoals een ander middel en/of oraal gebruik) in gesprek te treden. Voor dit moment zijn er geen minder bezwarende alternatieven voorhanden.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de klacht van verzoeker ongegrond moet worden verklaard.
Nu de klacht van verzoeker ongegrond zal worden verklaard, bestaat er voor toewijzing van het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding geen reden. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Nu op de klacht wordt beslist komt de rechtbank niet toe aan het verzoek om de verplichte zorg te schorsen totdat op de klacht is beslist.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Nijenhuis, rechter, bijgestaan door M. Gosses als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 januari 2025.
Tegen de beslissing op de klacht staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing ten aanzien van de schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.