ECLI:NL:RBDHA:2025:18139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/6815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningsvrij plaatsen van airco-units in het kader van omgevingsrecht

Deze uitspraak betreft de beslissing van de rechtbank Den Haag over de plaatsing van drie airco-units door een derde-belanghebbende, die door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn als vergunningsvrij is aangemerkt. Eiseres, die naast de derde-belanghebbende woont, is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 3 oktober 2025 geoordeeld dat het college de activiteit terecht als vergunningsvrij heeft aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de plaatsing van de airco-units niet leidt tot een uitbreiding van het bouwvolume, zoals bedoeld in de relevante wetgeving. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de artikelen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Nota van Toelichting bij het Bor. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de geluidsnormen uit het Bouwbesluit 2012 zouden worden overschreden, maar omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen omgevingsvergunning nodig is, behoeft deze beroepsgrond geen verdere bespreking. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter R.H. Smits in aanwezigheid van griffier C.A. van der Meijs.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.J.H. Plambeck),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn

(gemachtigden: R. Noorhoff en T. van Dieppen)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [woonplaats] (derde-belanghebbende).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van het college om de plaatsing van drie airco-units als vergunningsvrije activiteit aan te merken. Eiseres is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de activiteit terecht als vergunningsvrij heeft aangemerkt. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 20 september 2023 de aanvraag van derde-belanghebbende om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van drie airco-units toegewezen. Met het bestreden besluit van 28 juni 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het college de omgevingsvergunning herroepen.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, de gemachtigden van het college en derde-belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbankOvergangsrecht omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Het college heeft de aanvraag van derde-belanghebbende voor het plaatsen van drie airco-units aan de gevel op de eerste verdieping van zijn woning aan de [adres 1] in [plaats] met het primaire besluit van 20 september 2023 toegewezen. De vergunning is verleend voor de activiteit: ‘bouwen van een bouwwerk’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het bouwplan voldoet aan de eisen zoals opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo, waaronder de geluidsnormstelling uit het Bouwbesluit 2012.
4.1.
Het college is naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie teruggekomen op de eerder verleende omgevingsvergunning. Het college stelt zich inmiddels op het standpunt dat de airco-units vergunningsvrij zijn op grond van artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), welk artikel luidt als volgt:
“Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: […] d. geen uitbreiding van het bouwvolume.”Artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van bijlage II van het Bor bepaalt:
“Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in deze bijlage in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten: […] c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.”. De steunen van de airco-units steken 47-48 cm uit ten opzichte van de bouwgevel en kunnen dus als uitstekende delen van ondergeschikte aard worden aangemerkt, waardoor deze bij de maatvoering buiten beschouwing blijven. Op grond van deze bepaling leidt het plaatsen van de airco-units niet tot een uitbreiding van het bouwvolume van de woning en valt het bouwplan daarmee onder het toepassingsbereik van artikel 3, aanhef en achtste lid, van bijlage II van het Bor.
Is een omgevingsvergunning nodig voor het plaatsen van de airco-units?
5. Eiseres woont naast derde-belanghebbende aan de [adres 2] en bestrijdt het standpunt van het college. Het is volgens eiseres duidelijk dat het plaatsen van drie airco-units aan de achtergevel wel leidt tot een uitbreiding van het bouwvolume van de woning. Dat het college de airco-units op grond van artikel 3, aanhef en achtste lid, bijlage II van het Bor buiten beschouwing laat, is onjuist. Eiseres wijst erop dat bouwvolume wordt aangeduid met een inhoudsmaat (m3). Deze meeteenheid is, in tegenstelling tot m en m2, expliciet niet vermeld in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, bijlage II van het Bor. Het college maakt daarom ten onrechte een koppeling tussen de artikelen 1, tweede lid, aanhef en onder c en 3, aanhef en achtste lid, onder d, bijlage II van het Bor. Ook de uitspraken waar het college in het bestreden besluit naar verwijst gaan hier ten onrechte aan voorbij en zijn daarom onjuist. [1] Voor zover de regelgever met artikel 3, achtste lid, onder d, van bijlage II van het Bor het mogelijk heeft willen maken dat uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing mogen blijven, zou dit zien op ventilatie- of rookgasafvoerpijpjes of kleine schoorstenen, maar zeker niet op drie grote airco-buitenunits boven en naast elkaar op één gevel.
6. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit de activiteit “bouwen van een bouwwerk”. [2] De airco-units vallen binnen de bestemming “Wonen” (artikel 20 van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”), maar buiten een bouwvlak, omdat deze aan de achtergevel worden geplaatst. Ter beoordeling staat of het college de plaatsing van de airco-units terecht als vergunningsvrij heeft aangemerkt.
6.1.
De rechtbank overweegt dat op zich juist is dat in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, bijlage II van het Bor alleen de maataanduidingen m en m2 expliciet worden vermeld. De rechtbank wijst in dit verband echter ook op de Nota van Toelichting bij het Bor (NvT 2010) [3] , waarin het volgende is opgenomen over het huidige artikel 3, achtste lid, onder d, bijlage II van het Bor:
“Nieuw is het vereiste dat geen uitbreiding van het bouwvolume mag plaatsvinden. Het aanbrengen van uitbreidingen op bestaande bouwlagen valt derhalve niet onder deze regeling. Ook hier geldt evenwel, onder verwijzing naar artikel 1, tweede lid, onderdeel c, dat uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing blijven. Het is dus toegestaan dat ventilatie- of rookgasafvoerpijpjes, kleine schoorstenen en andersoortige veranderingen en toevoegingen worden aangebracht.”De rechtbank ziet op basis van deze toelichting geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om ook bij de bepaling van het bouwvolume, uitsteeksels van ondergeschikte aard buiten beschouwing te laten. De rechtbank volgt dus de uitleg van het college zoals gegeven in het bestreden besluit en is met het college van oordeel dat het plaatsen van drie airco-units aan de achtergevel van de [adres 1] vergunningsvrij is.
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren vanwege een overschrijding van de geluidsnormen uit het Bouwbesluit 2012. Omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen omgevingsvergunning nodig is, behoeft deze beroepsgrond geen bespreking meer. De rechtbank overweegt ten overvloede dat niettemin moet worden voldaan aan de geldende geluidsnormen. Dit betreft echter een handhavingskwestie die geen onderdeel vormt van deze procedure.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. C. A. van der Meijs, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het college verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:3605 en de rechtbank Limburg van 12 maart 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:2243.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
3.Stb. 2010, 143, p. 158.