In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, die zich in Nederland bevindt, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De maatregel is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 25 augustus 2025, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank ontving op 22 september 2025 een kennisgeving van de maatregel, waarna eiser zich akkoord verklaarde met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek op verschillende momenten gesloten en heropend, waarbij verweerder en eiser hun standpunten hebben ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals vermeld door de minister, feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig is geweest. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.