ECLI:NL:RBDHA:2025:18191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
09/039953-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting met aanzienlijke schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van meer dan zeven jaar oplichting heeft gepleegd. De verdachte heeft in totaal ruim € 875.000,- van haar goede vriendin, aangeduid als [aangeefster], ontvreemd door haar te misleiden met valse verhalen en leugens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft bewogen tot het overmaken van geldbedragen door een vertrouwensband op te bouwen, geldnood te simuleren en valse claims te maken over juridische procedures en financiële steun van de gemeente. De verdachte heeft slechts een klein deel van het geleende bedrag terugbetaald, wat de schade voor de aangeefster aanzienlijk heeft vergroot.

Tijdens de zittingen op 31 januari 2024 en 18 september 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en heeft haar een gevangenisstraf van 40 maanden opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 989.074,94 heeft ingediend, toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat en de beslissing om de vordering toe te wijzen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/039953-22
Datum uitspraak: 2 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 januari 2024 (regie) en
18 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. M.G.P. Glas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
18 september 2025 - ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 11 oktober 2022 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland,
telkens, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(telkens) [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 876.775,- euro, door:
1) het opbouwen van een vertrouwensband met die [aangeefster] en/of
2) geldnood te simuleren en/of overdrijven
3) een naderend faillissement van verdachtes nagelsalon te simuleren en/of aan te geven dat ze, verdachte, (dringend) geld nodig had om haar nagelsalon draaiende te
houden en/of
4) die [aangeefster] (in strijd met de waarheid) voor te houden dat een rechtszaak aanhangig was bij de Rechtbank Rotterdam en/of er veel geld vrij zou komen zodra deze rechtszaak gewonnen zou worden en/of griffie kosten zouden moeten worden betaald om de rechtszaak doorgang te laten vinden en/of
5) die [aangeefster] (in strijd met de waarheid) voor te houden dat er naderende financiële steun van de gemeente Pijnacker aan zat te komen en/of
6) die [aangeefster] (in strijd met de waarheid) voor te houden dat haar nagelsalon en academie in de nabije toekomst veel geld zouden gaan opbrengen en/of
7) ten overstaan van die [aangeefster] te simuleren dat er urgentie was om geld over te maken en/of druk uit te oefenen op die [aangeefster] om geld over te maken en/of
(8) te verzwijgen dat geld werd gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het geleend werd (namelijk - onder meer - voor de aanschaf/huur van voertuigen en/of onroerend goed) en/of
(9) aangeefster van haar familie te vervreemden en/of isoleren
op basis van welke bovengenoemde handelingen die [aangeefster] er (telkens) toe bewogen werd geldbedragen naar haar en/of haar zoons rekening over te maken onder de vermelding dat het hier om een "lening" zou gaan, terwijl verdachte over genoemde periode slechts 4.074,08 euro heeft teruggestort.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022001654, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1933).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 september 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangeefster] , opgemaakt op 19 oktober 2022 (p. 263-264);
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster] , opgemaakt op 19 oktober 2022, inclusief bijlagen (p. 265-282);
4. Het proces-verbaal van verhoor aangever, aanvullende aangifte [aangeefster] , opgemaakt op 9 november 2022, inclusief bijlagen (p. 283-309);
5. Het proces-verbaal van verhoor aangever, tweede aanvullende aangifte [aangeefster] opgemaakt op 15 november 2022, inclusief bijlagen (p. 310-321);
6. Het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] , op 9 juli 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
7. Het proces-verbaal van bevindingen met nr. 38, opgemaakt op 8 augustus 2022, inclusief bijlagen (p. 538-554);
8. Het proces-verbaal van bevindingen met nr. 211, opgemaakt op 21 december 2022, inclusief bijlagen (p. 555-562).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij in de periode van 1 juni 2015 tot en met 11 oktober 2022 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland,
telkens, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
telkens [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere geldbedragen van in totaal
876.583,-euro, door:
1) het opbouwen van een vertrouwensband met die [aangeefster] en
2) geldnood te simuleren en/of overdrijven
3) een naderend faillissement van verdachtes nagelsalon te simuleren en/of aan te geven dat ze, verdachte, (dringend) geld nodig had om haar nagelsalon draaiende te houden en
4) die [aangeefster] in strijd met de waarheid voor te houden dat een rechtszaak aanhangig was bij de Rechtbank Rotterdam en er veel geld vrij zou komen zodra deze rechtszaak gewonnen zou worden en
5) die [aangeefster] in strijd met de waarheid voor te houden dat er naderende financiële steun van de gemeente Pijnacker aan zat te komen en
6) die [aangeefster] (in strijd met de waarheid) voor te houden dat haar nagelsalon en academie in de nabije toekomst veel geld zouden gaan opbrengen en
7) ten overstaan van die [aangeefster] te simuleren dat er urgentie was om geld over te maken en druk uit te oefenen op die [aangeefster] om geld over te maken en
(8) te verzwijgen dat geld werd gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het geleend werd (namelijk - onder meer - voor de aanschaf/huur van voertuigen en/of onroerend goed) en
(9) aangeefster van haar familie te vervreemden en/of isoleren
op basis van welke bovengenoemde handelingen die [aangeefster] er telkens toe bewogen werd geldbedragen naar haar en haar zoons rekening over te maken onder de vermelding dat het hier om een "lening" zou gaan, terwijl verdachte over genoemde periode slechts 4.074,08 euro heeft teruggestort.
3.3.
Nadere motivering
De rechtbank is met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde onderdeel “en/of griffie kosten zouden moeten worden betaald om de rechtszaak doorgang te laten vinden” van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank overweegt dat, hoewel de verdachte heeft bekend hierover tegen aangeefster te hebben gelogen om haar te bewegen geld naar haar over te maken, uit het dossier blijkt dat dit op 14 oktober 2022 heeft plaatsgevonden. Deze datum ligt buiten de tenlastegelegde pleegperiode. Uit het dossier blijkt voorts dat aangeefster op 14 oktober 2022 een bedrag van € 98,- en een bedrag van
€ 94,- naar verdachte heeft overgemaakt, voor de zogenaamd door de verdachte te betalen griffiekosten. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank deze bedragen in mindering gebracht op het bewezenverklaarde geldbedrag.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen nu dit, gelet op de strafdoelen, niet meer passend en geboden is. Hiertoe is, kort weergegeven, aangevoerd dat de verdachte inmiddels doordrongen is van hoe fout zij heeft gehandeld. Bovendien heeft zij al ontzettend geleden onder haar handelen. Het voorkomen van herhaling en herstel voor het slachtoffer zijn van belang en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf staat haaks op die doelen, aldus de raadsman.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan het plegen van oplichting van haar, destijds, goede vriendin. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer gedurende ruim 7 jaren bewogen tot de afgifte van in totaal ruim € 875.000,-. Dit bedrag is, op ongeveer € 4.000,- na, niet terugbetaald. Het bedrag is in delen aan de verdachte geleend, waarbij de verdachte het slachtoffer telkens met verschillende leugenachtige verhalen bewoog opnieuw een geldbedrag te lenen. Uit de verschillende verklaringen van het slachtoffer en de WhatsAppberichten tussen verdachte en het slachtoffer blijkt bovendien dat het slachtoffer meer dan eens door de verdachte onder druk werd gezet om geld naar haar over te maken. De verdachte is hierbij berekenend en geraffineerd te werk gegaan en heeft ernstig misbruik gemaakt van de hulpvaardigheid en kwetsbaarheid van het slachtoffer en het vertrouwen dat zij in de verdachte had gesteld. Het slachtoffer verkeerde immers in de veronderstelling dat de verdachte in financiële nood zat en wilde haar helpen. De verdachte heeft al deze tijd kennelijk slechts aan haar eigen financiële gewin gedacht en op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen en gevoelens van het slachtoffer. De verdachte heeft evenmin oog gehad voor de financiële problemen die zij bij het slachtoffer veroorzaakte. Dat dit het slachtoffer niet alleen financieel maar ook mentaal schade heeft toegebracht, is de rechtbank gebleken uit de behandeling ter terechtzitting en de ingediende vordering tot schadevergoeding. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
De verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd en verklaard dat zij de fouten die zij heeft gemaakt inziet en daarvoor verantwoordelijkheid wil nemen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor deze proceshouding, heeft de verdachte de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat zij daadwerkelijk en volledig inzicht heeft in het kwalijke van haar jarenlange handelen en de vergaande gevolgen daarvan die nog dagelijks aanwezig zijn in het leven van het slachtoffer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een door de verdediging ingediende brief van [zorginstantie] d.d. 19 december 2024, waarin wordt ingegaan op de medische situatie van de verdachte, met name haar psychiatrische problematiek en behandeling aldaar.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, in het bijzonder de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van enige duur met zich brengt. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding voor de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De termijn voor de berechting heeft met de kennisgeving van vervolging op 26 mei 2023 een aanvang genomen en de rechtbank wijst vonnis op 2 oktober 2025. Dit maakt dat de redelijke termijn met ongeveer vier maanden is overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding zal de rechtbank volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

7.De vordering van de benadeelde partij

In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 989.416,94, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 984.416,94 aan materiële schade, inclusief de tot en met 31 augustus 2023 berekende wettelijke rente zoals blijkt uit de onderbouwing van de vordering en de bijlagen, en € 5.000,- aan immateriële schade. Het materiële schadebedrag is ter terechtzitting van 18 september 2025 verminderd met € 150,- , nu dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is betaald onder vermelding van “Mk.31081 start terug betaling leningen mevrouw [aangeefster] ”. Het uiteindelijk gevorderde bedrag komt daarmee op € 989.266,94.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, zoals ter terechtzitting aangepast, tot een bedrag van € 989.266,94, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 476.817,87.
De gevraagde proceskostenvergoeding kan eveneens worden toegekend, waarbij aansluiting dient te worden gezocht bij het liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte op de terechtzitting uitdrukkelijk niet betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde en ter terechtzitting verminderde bedrag. Op dit bedrag dient naar het oordeel van de rechtbank nog € 193,- in mindering te worden gebracht. Dit is het totaal van de twee betalingen op 14 oktober 2022. De rechtbank verwijst naar haar overweging onder 3.3.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 5.000,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 989.074,94, bestaande uit € 984.074,94 aan materiële schade, inclusief de tot en met
31 augustus 2023 berekende wettelijke rente zoals blijkt uit de vordering en de bijlagen, en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 september 2023, zoals gevorderd.
De rechtbank komt niet tot een hoofdelijke toewijzing, nu de medeverdachte van het hem tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 10.506,- (gebaseerd op 3 punten in een zaak met een geldswaarde van
€ 390.000,- tot € 1.000.000,-). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, die de rechtbank vooralsnog begroot op nihil.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 989.074,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
1 september 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [aangeefster] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 MAANDEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 989.074,94, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangeefster] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
€ 10.506,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden, die de rechtbank vooralsnog begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 989.074,94 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [aangeefster] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van haar betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. M.M. Koers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Haas , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2025.