Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Hopman, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 11 december 2024, hield in dat aan eiser een maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 2 januari 2025 beroepsgronden ingediend. De minister heeft hierop gereageerd op 6 januari 2025. De rechtbank heeft het onderzoek op 7 januari 2025 gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser door de Algerijnse autoriteiten zijn vastgesteld. De minister heeft overwogen dat de bewaring noodzakelijk is voor de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn gemotiveerd en dat er geen lichter middel beschikbaar is om het risico te ondervangen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen persoonlijke belangen van eiser zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.