ECLI:NL:RBDHA:2025:18206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/685745 / FA RK 25-3884 en C/09/689795 / JE RK 25-1414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige, geboren in 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders niet in staat zijn om de zorg voor de minderjarige te dragen, vanwege persoonlijke problematiek. De moeder lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en de vader heeft te maken met een alcohol- en drugsverslaving. De minderjarige is al geruime tijd uithuisgeplaatst en woont doordeweeks bij pleegouders en in het weekend bij de grootmoeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat het in het belang van de minderjarige is om een stabiele en veilige opvoedsituatie te waarborgen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, nu het belang van de minderjarige niet meer bij de ouders ligt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers: C/09/685745 / FA RK 25-3884 (verzoek I) en C/09/689795 / JE RK 25-1414 (verzoek II)
Datum uitspraak: 29 augustus 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
I.
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij (verzoek I)
II.
Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling enmachtiging tot uithuisplaatsing (verzoek II)
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage (verzoek I),
hierna te noemen: de Raad,
en
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (verzoek II),
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan
in de verzoeken I en II:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[pleegvader]en
[pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[grootmoeder],
zijnde de grootmoeder moederszijde,
hierna te noemen: de grootmoeder,
wonende in [woonplaats 3] ,
en
de gecertificeerde instelling, ten aanzien van het verzoek van de Raad (
in verzoek I).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In verzoek I (C/09/685745 / FA RK 25-3884):
- het verzoekschrift van de Raad met bijlagen, ontvangen op 23 mei 2025.
In verzoek II (C/09/689795 / JE RK 25-1414):
- het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling met bijlagen, ontvangen op 7 augustus 2025;
- het gewijzigde verzoekschrift van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 22 augustus 2025.
1.2.
De verzoeken I en II zijn gelijktijdig behandeld. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de Raad;
  • [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader;
  • de pleegouders;
  • de grootmoeder.
De moeder is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder in de beide verzoeken wel juist is opgeroepen.
1.3.
De rechtbank heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] woont doordeweeks bij de pleegouders en in het weekend bij de grootmoeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 oktober 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 oktober 2025 en voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

3.Het verzoek van de Raad (verzoek I)

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen, de gecertificeerde instelling tot voogdes over [de minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] is inmiddels al geruime tijd uithuisgeplaatst, omdat beide ouders niet in staat zijn de zorg voor [de minderjarige] te dragen. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek. De moeder heeft een borderline persoonlijkheidsstoornis en de vader kampt met een alcohol- en drugsverslaving. Het is in het verleden meerdere malen geëscaleerd tussen [de minderjarige] en haar ouders, waardoor de veiligheid van [de minderjarige] thuis niet meer gewaarborgd kon worden en een uithuisplaatsing noodzakelijk was. [de minderjarige] verblijft sinds oktober 2022 doordeweeks bij de pleegouders en in de weekenden en vakanties bij de grootmoeder. Op dit moment is er geen contact tussen [de minderjarige] en haar ouders, omdat zij duidelijk aangeeft dit niet te willen. De moeder is door haar problematiek heel wisselend in haar gedrag. In goede perioden is zij een zorgzame en betrokken moeder en is zij in staat in het belang van [de minderjarige] te handelen. In slechte perioden kan zijn geen goede moeder zijn voor [de minderjarige] en is haar gedrag zelfs kwetsend en schadelijk voor [de minderjarige] . Helaas zit de moeder nu al langere tijd in een slechte periode. De vader is beperkt betrokken bij [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft meerdere keren aangegeven geen contact te willen met de vader en de vader geeft haar daarin de ruimte die ze nodig heeft. De Raad vindt het positief dat de vader dit doet, maar vindt het wel zorgelijk dat het hem niet lukt om de adviezen om persoonlijke hulpverlening aan te gaan op te pakken. Gedurende de ondertoezichtstelling is de samenwerking vanuit de vader en moeder met [de minderjarige] en de andere betrokkenen wisselend geweest. De moeder geeft voor veel zaken geen toestemming of is hier ambivalent in, waardoor [de minderjarige] in haar ontwikkeling stagneert. De vader staat achter de keuzes die gemaakt zijn voor [de minderjarige] en geeft aan overal aan mee te zullen werken, maar wanneer er toestemming gegeven moet worden voor bepaalde zaken verloopt dit niet soepel. Verder is het belangrijk dat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar toekomstperspectief en daardoor meer rust gaat ervaren. De Raad vindt het daarom noodzakelijk dat het gezag van beide ouders wordt beëindigd. De Raad meent dat het in het belang is van [de minderjarige] om de gecertificeerde instelling met de voogdij over [de minderjarige] te belasten. De gecertificeerde instelling is al jaren bij [de minderjarige] betrokken en kan als professionele partij de belangen van [de minderjarige] op een neutrale wijze behartigen.

4.Het verzoek en standpunt van de gecertificeerde instelling (verzoek I en II)

4.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur een jaar. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft op de zitting verklaard de zorgen en het verzoek van de Raad te onderschrijven. Indien de rechtbank niet overgaat tot het beëindigen van het gezag van de ouders, verzoekt de gecertificeerde instelling beide kinderbeschermingsmaatregelen te verlengen voor de duur van een jaar. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk zodat de belangen van [de minderjarige] door een professionele derde behartigd kunnen blijven worden. De machtiging tot uithuisplaatsing blijft noodzakelijk om de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders en de grootmoeder voort te zetten.

5.De overige standpunten (in de verzoeken I en II)

5.1.
De moeder heeft zich, bij monde van haar advocaat, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij ook bewust afstand heeft gedaan van zijn recht op juridische bijstand, omdat hij vindt dat daardoor een verkeerd beeld bij [de minderjarige] zou kunnen ontstaan. De vader ziet in dat hij ten aanzien van zijn persoonlijke problematiek niet de stappen heeft gezet die hij had moeten zetten en dat hij daardoor niet de ouder kan zijn die [de minderjarige] nodig heeft. Het doet de vader pijn dit te beseffen, omdat hij niets liever zou willen dan er voor [de minderjarige] te zijn. De vader is dankbaar dat [de minderjarige] een fijne plek heeft bij de pleegouders. De vader werkt mee aan alles wat in het belang van [de minderjarige] is. Hij voert daarom geen verweer tegen de verzoeken. De vader hoopt dat hij in de toekomst weer een rol kan spelen in het leven van [de minderjarige] . Ook zou de vader graag meer op de hoogte gehouden willen worden over het leven van [de minderjarige] .
5.3.
De pleegouders hebben zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over de verzoeken. Zij benadrukken dat zij [de minderjarige] graag een fijne plek bieden om te kunnen opgroeien. De pleegouders hebben een goede samenwerking met de grootmoeder. Met zijn drieën zorgen ze ervoor dat [de minderjarige] zich goed kan blijven ontwikkelen.
5.4.
De grootmoeder heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over de verzoeken. Zij houdt zowel van de moeder als van [de minderjarige] en zij wil het beste voor beiden. Dit maakt haar positie soms lastig. De grootmoeder heeft verklaard dat duidelijkheid over waar zij zal opgroeien aan [de minderjarige] rust en ruimte kan geven, waardoor er mogelijk in de toekomst wel ruimte bij haar ontstaat om het contact met beide ouders te herstellen.

6.De beoordeling

Verzoek I (C/09/685745 / FA RK 25-3884):
6.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
6.3.
[de minderjarige] is bij (spoed)beschikking van 13 juli 2022 (voorlopig) onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst, omdat er zorgen waren over haar ontwikkeling en (emotionele) veiligheid in de opvoedomgeving bij zowel de vader als de moeder. De zorgen over de vader waren gelegen in diens middelengebruik, het gebrek aan opvoedervaring en het niet kunnen voorzien in de basisbehoeften van [de minderjarige] . Bij de moeder waren er zorgen over haar psychische gesteldheid en de mate waarin zij in staat was de juiste keuzes te maken voor [de minderjarige] en voor zichzelf. De kinderbeschermingsmaatregelen zijn nadien steeds verlengd. Vast staat dat [de minderjarige] een belast verleden heeft. Zo heeft zij veelvuldig te maken gehad met onveiligheid en onvoorspelbaarheid. Inmiddels woont [de minderjarige] al circa drie jaren gedeeltelijk (door de week) bij de pleegouders en gedeeltelijk (in het weekend en in de vakanties) bij de grootmoeder. [de minderjarige] geeft zelf aan het fijn te hebben in beide opvoedsituaties. De rechtbank vindt het dan ook op zijn plaats om een woord van waardering uit te spreken voor zowel de pleegouders als de grootmoeder, die zich allen tot het uiterste inspannen om [de minderjarige] de veilige en stabiele basis te bieden die zij nodig heeft. Het is positief dat [de minderjarige] de afgelopen jaren mooie stappen vooruit heeft gezet in haar ontwikkeling. Dat neemt niet weg dat de gebeurtenissen in haar verleden maken dat er blijvend aandacht moet zijn voor haar ontwikkeling en welzijn. Het is noodzakelijk dat [de minderjarige] de juiste begeleiding en ondersteuning blijft krijgen, zodat zij de duidelijkheid, structuur en stabiliteit blijft ontvangen die zij nodig heeft.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vader en de moeder beiden niet in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. De rechtbank leidt uit de stukken af dat het de vader en de moeder de afgelopen jaren niet is gelukt om veilige en stabiele opvoeders voor [de minderjarige] te zijn. De rechtbank ziet dat er bij beide ouders geen sprake is van onwil maar van onmacht. Daarbij speelt de eigen problematiek van de ouders een grote rol. De moeder is gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis, waarbij goede perioden worden afgewisseld met slechte perioden. In slechte perioden is de moeder niet in staat de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen en te doen wat goed is voor [de minderjarige] . Integendeel, de moeder kan op zulke momenten gedrag vertonen dat evident schadelijk is voor [de minderjarige] en de andere betrokkenen. Voorbeelden daarvan zijn het veelvuldig contact zoeken met [de minderjarige] terwijl [de minderjarige] daar niet voor openstaat en het zich naar en kwetsend uitlaten tegen [de minderjarige] . De moeder maakt helaas al langere tijd een slechte periode door en er is geen zicht op een verbetering in de nabije toekomst. Verder heeft de moeder de afgelopen jaren op diverse momenten nagelaten om toestemming te geven voor gezagsbeslissingen of was zij ambivalent ten aanzien van haar toestemming. De moeder lijkt niet te beseffen dat de ontwikkeling van [de minderjarige] daardoor stagneert. Een schrijnend voorbeeld vindt de rechtbank dat het nog altijd niet is gelukt om een bankrekening voor [de minderjarige] te openen, terwijl zij daar, gelet op haar leeftijd en haar wens om (net als haar leeftijdgenoten) een bijbaantje te hebben en zelf betalingen te kunnen doen, wel veel behoefte aan heeft. Anders dan de moeder heeft de vader de afgelopen jaren wel meegewerkt met gezagsbeslissingen, maar het lukt hem daarbij niet om adequaat en voortvarend te handelen waardoor zaken alsnog vertraging oplopen. Zo waren er voor het aanvragen van een paspoort drie afspraken bij het gemeentehuis nodig, omdat het de vader niet lukte de daarvoor benodigde stukken tijdig en compleet aan te leveren. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij inziet dat het hem de afgelopen jaren niet is gelukt om zijn problematiek voldoende onder controle te krijgen, waardoor hij niet in staat is de ouder te zijn die [de minderjarige] nodig heeft. Hij verzet zich dan ook niet tegen de verzoeken. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit niet makkelijk is voor de vader en de rechtbank complimenteert de vader dan ook voor de manier waarop hij in het belang van [de minderjarige] kan denken en handelen. Ook de moeder heeft er geen blijk van gegeven zich te verzetten tegen de verzoeken. Het is duidelijk dat een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij een van de ouders al lange tijd niet meer aan de orde is. Het is beide ouders de afgelopen jaren niet gelukt om te profiteren van de geboden hulpverlening en een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie voor [de minderjarige] te creëren. Inmiddels heeft [de minderjarige] al geruime tijd geen contact meer met beide ouders. Nu duidelijk is dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij een van de ouders ligt, vindt de rechtbank de maatregelen van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer passend. Daarbij komt dat de jaarlijkse rechtszaken over de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen spanning en onrust bij alle betrokkenen, en met name bij [de minderjarige] , geven. Uit het kindgesprek komt duidelijk naar voren dat [de minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over de plek waar zij gaat opgroeien. Ook heeft zij zichtbaar last van het feit dat de vader en de moeder nu degenen zijn die beslissingen over haar nemen. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de vader en de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vader en de moeder dan ook toewijzen. Deze beslissing neemt niet weg dat de vader en de moeder altijd de ouders van [de minderjarige] blijven. De rechtbank hoopt dat er – in de toekomst – bij [de minderjarige] ruimte zal ontstaan om het contact met de ouders weer aan te gaan. Het is in beginsel aan [de minderjarige] om aan te geven of en, zo ja, wanneer ze daar klaar voor is. Daarin kunnen de volwassenen die zorgdragen voor haar verzorging en opvoeding haar begeleiden en – voor zover voor [de minderjarige] mogelijk en wenselijk – stimuleren.
6.5.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, moet de rechtbank een voogd over haar benoemen. [1] De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de voogdij op dit moment bij een neutrale instantie wordt belegd. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie de ontwikkeling van [de minderjarige] monitoren beslissingen nemen in het belang van [de minderjarige] . Ook dient de gecertificeerde instelling ervoor te zorgen dat de ouders betrokken blijven en op een voor ieder gepaste wijze worden geïnformeerd over het welzijn en de ontwikkeling van [de minderjarige] .
6.6.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Verzoek II (C/09/689795 / JE RK 25-1414):
6.7.
Met de toewijzing van het verzoek tot het beëindigen van het gezag van de vader en de moeder, welke beslissing direct geldt, komt het belang aan het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te ontvallen. De rechtbank zal dat verzoek dan ook afwijzen.
7.
De beslissing
De rechtbank:
Verzoek I (C/09/685745 / FA RK 25-3884):
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van:
  • [de vader], geboren op [geboortedatum 2] 1985 in [geboorteplaats 2] , [land van herkomst 1] ,
  • [de moeder], geboren op [geboortedatum 3] 1990 in [geboorteplaats 3] , [land van herkomst 2] ,
over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ;
7.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
vraagt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister.
Verzoek II (C/09/689795 / JE RK 25-1414):
7.5.
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2025 door
mr. W.G. de Boer, mr. E.E. Schotte en mr. S. van der Harg, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 9 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:275, eerste lid, BW.