ECLI:NL:RBDHA:2025:18218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
SGR24/2695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over medisch oordeel bij weigering machtiging opvragen medische gegevens in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft de rechtbank op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de minister van Justitie en Veiligheid en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de weigering van een derde-partij om medische gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot een gebrek aan zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak van 22 mei 2025 verweerder de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken te herstellen, maar verweerder heeft aangegeven dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gebreken uitsluitend verband houden met het niet-opvragen van medische informatie, waarvoor een machtiging van de derde-partij vereist is. Aangezien deze machtiging niet is verstrekt, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.814,- en bepaald dat het griffierecht van € 371,- aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2695

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

de minister van Justitie en Veiligheid, te Den Haag, eiser

(gemachtigde: M. Slot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] ( [derde-partij] ).

Inleiding

In de tussenuitspraak van 22 mei 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat daarin is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 4 juli 2025 laten weten dat het niet gelukt is de geconstateerde gebreken te herstellen.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – geoordeeld dat het op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) had gelegen medische informatie op te vragen bij de behandelaars van [derde-partij] . Nu de verzekeringsarts b&b dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit gebaseerd op een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en een onvoldoende motivering.
3. Verweerder heeft in de brief van 4 juli 2025 meegedeeld dat diverse malen (via e-mail, per gewone post en via de gemachtigde van de werkgever) [derde-partij] is verzocht toegezonden machtigingen volledig in te vullen en te retourneren. Dit heeft op 26 mei 2025 (e-mail), 16 juni 2025 (via gemachtigde werkgever) en 24 juni 2025 (per post) plaatsgevonden, maar heeft niet tot retour ontvangen machtigingen geleid. Als bijlagen heeft verweerder een niet-medisch rapport van de verzekeringsarts b&b van 1 juli 2025 en een afschrift van een e-mailbericht van de gemachtigde van de werkgever, [naam] , van 30 juni 2025 meegestuurd.
4. [naam] heeft in haar e-mailbericht vermeld dat zij contact heeft gehad met [derde-partij] over het verzoek om een machtiging af te geven. [derde-partij] heeft haar laten weten dat gezien zijn eerdere ervaringen met de verschillende behandelaars en het Uwv, er bij hem onvoldoende vertrouwen is om de machtiging af te geven.
5. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat betrokkene om hem moverende redenen niet wil meewerken. Daardoor kan hij niet voldoen aan het verzoek van de rechtbank. Hij is van mening dat hij al eerder genoegzaam heeft gemotiveerd hoe hij tot zijn afweging is gekomen. Hij staat nog steeds achter de destijds vastgestelde belastbaarheid en ziet geen aanleiding zijn eerdere conclusies te herzien.
6. De rechtbank stelt vast dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken uitsluitend verband houden met het niet-opvragen van medische informatie. Voor het opvragen van medische informatie bij de behandelaars van [derde-partij] is een machtiging van [derde-partij] vereist, die [derde-partij] echter niet wil geven. Daardoor heeft verweerder de gebreken niet kunnen herstellen.
7. Omdat de gebreken niet zijn hersteld, moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
8. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts b&b met het door hem verrichte onderzoek, gelet ook op hetgeen [derde-partij] en [naam] ter zitting daarover hebben verklaard, niet een volledig beeld heeft kunnen krijgen van de ernst van de psychiatrische klachten van [derde-partij] , de inhoud van de behandelingen en de reden waarom die zijn gestopt. De rechtbank moet nu vaststellen dat, omdat [derde-partij] geen machtiging heeft gegeven voor het opvragen van medische informatie, verweerder geen mogelijkheid heeft om een completer beeld te verkrijgen. Ook de rechtbank heeft die mogelijkheid niet. Op de zitting heeft [derde-partij] namelijk geantwoord dat hij niet mee wil werken aan een onderzoek door een door de rechtbank te benoemen deskundige. Bij gebrek aan nadere medische informatie moet daarom worden uitgegaan van de gegevens zoals die blijken uit de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b.
9. De primaire verzekeringsarts heeft [derde-partij] gesproken en psychisch onderzocht tijdens het spreekuur op 11 mei 2023. Daarnaast heeft hij het dossier met daarin de informatie van de bedrijfsarts bestudeerd. Naar aanleiding van zijn onderzoek heeft hij in zijn rapport van 17 mei 2023 geconcludeerd dat [derde-partij] zeer beperkt belastbaar is voor werkzaamheden als direct gevolg van ziekte/gebrek. Hij heeft de beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 mei 2023. In bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b [derde-partij] gesproken tijdens de hoorzitting van 10 januari 2024. In zijn rapport van 11 januari 2024, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, heeft hij geconcludeerd dat er medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. In de FML van 11 januari 2024 heeft hij de urenbeperking gewijzigd van 2 uur per dag naar 4 uur per dag en enkele psychische beperkingen aangepast. In de aangepaste FML zijn voor het persoonlijk en sociaal functioneren uitgebreide beperkingen opgenomen. Het oordeel van de primaire verzekeringsarts dat de beperkingen van [derde-partij] niet duurzaam kunnen worden geacht, heeft hij onderschreven.
10. In reactie op de medische beroepsgronden heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts b&b van 24 april 2024 overgelegd. Daarin heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat eiser in beroep geen nieuwe medische feiten heeft aangedragen. Verder heeft hij de gronden gemotiveerd weersproken.
11. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de beroepsgronden. Nu de medische gronden niet met medische informatie zijn onderbouwd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
12. De primaire arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML van 17 mei 2023 geconcludeerd dat [derde-partij] niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, de functie van medior complexbeveiliger, en dat er geen geschikte functies zijn te vinden. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis daarvan op 100% vastgesteld. Nadat de verzekeringsarts b&b de FML heeft gewijzigd, heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 18 januari 2024 [derde-partij] geschikt geacht voor de functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten)(SBC-code 111180) en medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140). Met deze functies kan [derde-partij] een loon verdienen dat afgezet tegen zijn maatmanloon een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 63,18%. Als reservefunctie is geduid de functie medewerker binderij, grafisch nabewerker (SBC-code 260030).
13. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn voor [derde-partij] . Bekend is dat [derde-partij] mensen en met name vrouwen niet vertrouwt. Als er mensen in de buurt zijn, dan nemen de spanningsklachten/paniek sterk toe en wil [derde-partij] vluchten. In de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen is de medewerker continue omringd door patiënten, zorgverleners en bezoekers. Het is zeer aannemelijk dat [derde-partij] in zo’n werkomgeving niet kan functioneren. In de functie productiemedewerker industrie wordt gewerkt met een groep van 15 collega’s, waarbij iedereen aan een eigen tafel werkt, maar pauzes, bijeenkomsten en werkoverleggen samen worden bijgewoond. In de functie worden mondelinge instructies gegeven; niet uitgesloten is dat dit gebeurt door een vrouwelijke groepsleider. [derde-partij] kan niet werken in een groep; de functie is niet passend. Ook in de functie medewerker postverzorging wordt er gewerkt met collega’s en is er regelmatig contact met collega’s. Net als bij de andere functies is zeer aannemelijk dat het contact met collega’s zal leiden tot conflicten. Deze functie is ook niet passend.
14. In reactie op de arbeidskundige beroepsgronden heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 30 april 2024 overwogen dat uiteraard in vrijwel alle functies contact met collega’s onvermijdelijk is. In zijn motivering heeft de arbeidsdeskundige b&b zich vooral gericht op de zakelijke omgang met collega’s. In de sociale omgang heeft men in de regel de keuze of men daaraan deelneemt of niet. De signaleringen bij de beoordelingspunten “Emotionele problemen van anderen hanteren” (2.6) en “Eigen gevoelens uiten” (2.7) heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 18 januari 2024 categoraal gemotiveerd, wat naar zijn mening mogelijk is, omdat het in de grond gelijksoortige functies zijn. Aanvullend heeft hij overwogen dat de vier geselecteerde functies eenvoudig zijn met enkelvoudige taken, waarin de functionarissen niet op betrekkingsniveau met elkaar hoeven te communiceren. Voor een adequate uitvoering van de taken is het dan ook niet nodig om zich te kunnen inleven in de emotionele problemen van anderen. De functies huishoudelijk medewerker gebouwen, productiemedewerker industrie en medewerker binderij zijn functies waarin de functionaris vrijwel solitair kan werken. De arbeidsdeskundig analist heeft vastgesteld dat er geen of nauwelijks contact is tussen collega’s en dat samenwerken in welke vorm dan ook niet voorkomt. In de functie medewerker postverzorging (intern) komt contact met één collega voor. De arbeidsdeskundige b&b heeft de intensiteit en frequentie van het contact en de samenwerking in de functie met de verzekeringsarts b&b besproken. De verzekeringsarts b&b acht de aard van het contact in deze functie acceptabel.
15. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b met de categorale motivering bij de signaleringen en met de toelichting in het rapport van 30 april 2024 voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn voor [derde-partij] . Dit leidt tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [derde-partij] terecht is vastgesteld op 63,18%. Daarom zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
16. Ter informatie van [derde-partij] wijst de rechtbank hem erop, dat als zijn klachten zijn toegenomen, hij zich toegenomen arbeidsongeschikt kan melden bij het Uwv.
17. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep tegen het bestreden besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
18. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiser te vergoeden.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.