ECLI:NL:RBDHA:2025:18219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/677371 / JE RK 24-2265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot deskundigenonderzoek en aanhouding verzoek tot intrekking schriftelijke aanwijzing en contactregeling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie betreffende een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft verzocht om een deskundigenonderzoek te gelasten en om de schriftelijke aanwijzing van 31 januari 2024 in te trekken, alsook om een contactregeling vast te stellen. De rechtbank heeft het verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat de gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft aangegeven dat er al stappen worden ondernomen voor diagnostiek en behandeling van [de minderjarige] door Prodeba. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot intrekking van de schriftelijke aanwijzing en het vaststellen van een contactregeling aangehouden tot 19 december 2025, om de voortgang van de hulpverlening en de ontwikkeling van [de minderjarige] te kunnen volgen. De rechtbank heeft benadrukt dat er op dit moment geen basis is voor contact tussen [de minderjarige] en de moeder, maar dat het belangrijk is om zicht te houden op de mogelijkheden tot contactherstel. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om voor de volgende zitting een schriftelijke update te verstrekken over de stand van zaken met betrekking tot [de minderjarige] en de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/677371 / JE RK 24-2265
Datum uitspraak: 5 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
I.
Afwijzen verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek
II.
Aanhouding verzoek tot intrekking schriftelijke aanwijzing en vaststellen contactregeling
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[de pleegvader]en
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
De rechtbank merkt als informant aan:
[naam 3], pleegzorgwerker.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 24 januari 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 3 februari 2026. De behandeling van het verzoek van de moeder tot intrekking van de schriftelijke aanwijzing, benoeming van een deskundige en het vaststellen van een contactregeling is aangehouden tot een nader te bepalen zitting bij de meervoudige kamer van deze rechtbank, gelegen vóór 24 juli 2025.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlage, ontvangen op 6 juni 2025;
  • de reactie van de advocaat van de moeder op de schriftelijke update van 23 juni 2025.
Op 27 juni 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] namens de gecertificeerde instelling;
  • de pleegmoeder.
De rechtbank heeft ter zitting van 27 juni 2025 de behandeling van het verzoek pro forma aangehouden tot 11 juli 2025 en de gecertificeerde instelling opgedragen vóór of uiterlijk op die datum stukken in te dienen en de rechtbank nader te informeren over het volgende:
De rechtbank verzoekt de gecertificeerde instelling om stukken die de standpunten van de gecertificeerde instelling onderbouwen in te dienen zoals ook verzocht is door de moeder, met -onder meer, maar niet uitsluitend- het advies van het Expertiseteam (indien de gecertificeerde instelling meent dat dit niet mag worden gedeeld, vergezeld van onderbouwing op welke grond dit niet mag worden gedeeld), een verklaring van de peuterspeelzaal over hoe het gaat met [de minderjarige] , de door de gecertificeerde instelling opgevraagde en ontvangen stukken van het consultatiebureau over de eerste weken na de geboorte van [de minderjarige] ; een verklaring van de betrokken huisarts.
De gecertificeerde instelling dient de rechtbank te informeren over welk onderzoek in gang wordt gezet om naar de mogelijkheden tot contactherstel te kijken als [de minderjarige] naar de basisschool gaat: welke vorm van onderzoek wordt concreet beoogd, welke instantie is de gecertificeerde instelling voornemens in te zetten en hoe lang is de wachtlijst daarvoor?
De gecertificeerde instelling wordt verzocht te bevestigen dat [de minderjarige] is aangemeld voor speltherapie en mee te delen hoe lang de wachtlijst daarvoor is.
De gecertificeerde instelling zal de ingediende stukken aanpassen zoals ter zitting verzocht door de moeder en toegezegd namens de gecertificeerde instelling: toevoegen van de in het laatste gezinsplan ontbrekende vermelding van het doel van de ondertoezichtstelling betreffende contactherstel en aanpassen van de passage op bladzijde 17 van het laatste gezinsplan over de rol van de moeder.
De rechtbank heeft partijen medegedeeld dat na ontvangst van het bovenstaande (vóór of uiterlijk op 11 juli 2025) opnieuw en op korte termijn een zitting zal worden bepaald voor de voortzetting van de mondelinge behandeling.
1.3.
De rechtbank heeft vervolgens op 11 juli 2025 aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling ontvangen.
1.4.
Op 5 september 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de pleegmoeder;
  • [naam 3] , pleegzorgwerker.
De pleegvader is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de pleegvader wel juist is opgeroepen.
1.5.
De moeder heeft ter zitting een brief en foto’s aan de rechtbank en de belanghebbenden overgelegd. Ter zitting heeft de moeder de brief voorgelezen. De stukken zijn aan het dossier toegevoegd. Met instemming van de rechtbank heeft de moeder na de zitting nog een stuk gestuurd over de hechting tussen moeder en kind. Ook dit stuk is aan het dossier toegevoegd.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 24 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt te bepalen dat de schriftelijke aanwijzing van 31 januari 2024, in stand gelaten door de rechtbank bij beschikking van 8 maart 2024, wegens een wijziging van omstandigheden wordt ingetrokken, een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar [de minderjarige] en zijn mogelijkheden voor contact met de moeder, en te bepalen dat een bezoekregeling wordt vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige] van één keer per drie weken een uur, althans een andere regeling door de kinderrechter in goede justitie te bepalen. De moeder verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De moeder handhaaft het standpunt zoals weergegeven in de beschikking van 24 januari 2025. In aanvulling daarop heeft haar advocaat het volgende naar voren gebracht. Ook de afgelopen maanden zijn er geen stappen ondernomen om contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder te bewerkstelligen. De moeder begrijpt dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om het contact met de moeder nu direct op te starten. Wel is het belangrijk dat er daadwerkelijk stappen ondernomen gaan worden om tot contactherstel te komen. De moeder had afgelopen week - tijdens de zitting bij het gerechtshof - al begrepen dat Prodeba bereid is met [de minderjarige] aan de slag te gaan. De moeder staat achter de inzet van die hulpverlening en zal daar ook volledig aan meewerken. Wel is het belangrijk dat er met voortvarendheid wordt gewerkt aan contactherstel. Het kan niet zo zijn dat [de minderjarige] eerst individuele therapie moet afronden voordat er met contactherstel gestart gaat worden. Daar is simpelweg geen tijd voor. Het contact tussen [de minderjarige] en de moeder ligt al geruime tijd stil, waardoor de moeder steeds verder uit zijn leven verdwijnt. Wat de moeder betreft moet Prodeba onderzoek doen naar de draagkracht van en de mogelijkheden voor contactherstel bij [de minderjarige] en het contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] vervolgens ook daadwerkelijk vormgeven. Dit onderzoek dient ook inzicht te geven in mogelijke kind-eigen problematiek of loyaliteitsproblematiek van [de minderjarige] . De moeder handhaaft het verzoek, met dien verstande dat zij begrijpt dat de omgang niet direct kan starten. De moeder vraagt daarom de behandeling van het verzoek nogmaals aan te houden, zodat er een vinger aan de pols gehouden wordt en er zicht blijft op [de minderjarige] en het proces tot contactherstel met de moeder.
3.3.
De moeder heeft zelf naar voren gebracht dat zij nooit een kans heeft gehad om daadwerkelijk voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder herkent zich niet in de manier waarop zij in de stukken wordt neergezet. De moeder benadrukt dat zij nooit alcohol- of drugsverslaafd is geweest. Ook is zij nooit dakloos geweest. Het doet haar pijn dit in de stukken te lezen. Volgens de moeder heeft de gecertificeerde instelling te weinig gedaan om een thuisplaatsing te onderzoeken en te realiseren. Inmiddels heeft zij [de minderjarige] al bijna twee jaar niet gezien en dit doet de moeder veel verdriet.

4.Het standpunt van de gecertificeerde instelling

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat er diverse aanmeldingen zijn gedaan voor diagnostiek bij en behandeling van [de minderjarige] . Op basis van de stukken die de gecertificeerde instelling heeft toegezonden heeft Prodeba aangegeven dit te kunnen bieden. Er zal op korte termijn een intakegesprek gepland worden om te kijken of zij ook daadwerkelijk passende hulpverlening kunnen inzetten. De hulpverlening zal niet alleen zien op een persoonlijkheidsonderzoek van [de minderjarige] en speltherapie om te onderzoeken wat er in zijn hoofd omgaat, maar ook op hulpverlening gericht op het contactherstel met de moeder. Aangezien het specialistische hulpverlening betreft, zijn de wachtlijsten niet heel lang en is de verwachting dat er op korte termijn (weken) gestart kan worden. De gecertificeerde instelling heeft desgevraagd laten weten dat ook contact is gezocht met het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD). Het KSCD heeft echter geantwoord alleen te werken binnen de regio Rotterdam Rijnmond en daar valt [de minderjarige] niet onder. De organisaties Yulius en iHub hebben aangegeven een screening te willen verrichten. Indien Prodeba toch geen hulpverlening kan bieden, zouden die organisaties nog benaderd kunnen worden. De gecertificeerde instelling meent dat er nu geen grondslag is voor het hervatten van de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder en blijft daarom bij het standpunt dat de schriftelijke aanwijzing op dit moment in stand moet blijven. De gecertificeerde instelling beseft dat er tijdens het onderzoek op enig moment weer contact moet zijn tussen de moeder en [de minderjarige] en heeft verklaard dat de schriftelijke aanwijzing dan aangepast zal moeten worden. De gecertificeerde instelling kan niet inschatten wanneer het contact weer hervat wordt. De gecertificeerde instelling zal hierin het deskundige oordeel van Prodeba volgen. In reactie op hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht, geeft de gecertificeerde instelling aan dat de reden voor het stopzetten van de omgang niet is gelegen in haar handelen of in zorgen over een eventuele middelenverslaving van de moeder. De omgang is stopgezet vanwege de heftige reacties van [de minderjarige] op de omgangsmomenten. Die reacties zouden veroorzaakt kunnen zijn door trauma dat [de minderjarige] heeft opgelopen tijdens de zwangerschap of in de eerste weken van zijn leven. Het is belangrijk dat hier onderzoek naar wordt verricht, zodat de juiste hulpverlening ingezet kan worden.

5.Het standpunt van de pleegmoeder en de informant

5.1.
De pleegmoeder heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. Desgevraagd heeft de pleegmoeder het volgende ter zitting verklaard. Enkele dagen na de vorige zitting heeft de pleegmoeder - na overleg met de jeugdbeschermer en de pleegzorgwerker - besloten een cadeau van de moeder aan [de minderjarige] te geven en te benoemen dat het cadeau van zijn moeder afkomstig is. De pleegmoeder heeft het cadeau spelenderwijs gegeven en van spanning bij haar was geen sprake. [de minderjarige] zelf reageerde er wel heftig op. Recent zijn de pleegouders onder begeleiding van de pleegzorgwerker begonnen met uitleggen aan [de minderjarige] dat de moeder de biologische moeder van [de minderjarige] is. Hij lijkt dit steeds beter te begrijpen. Wel wordt gezien dat [de minderjarige] sindsdien de nabijheid van de pleegmoeder weer vaker opzoekt.
5.2.
Desgevraagd heeft de pleegzorgwerker, [naam 3] , ter zitting verklaard dat zij er niet van op de hoogte was dat de pleegmoeder [de minderjarige] het cadeau van de moeder zou geven en zij zou vertellen dat het van de moeder afkomstig is. Zij had graag bij het moment aanwezig willen zijn om de pleegmoeder hierbij te begeleiden.

6.De beoordeling

6.1.
De moeder heeft in het kader van het verzoek tot intrekking van de schriftelijke aanwijzing aan de rechtbank verzocht een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij het onderzoek gericht moet zijn op (de problematiek van) [de minderjarige] en de mogelijkheden tot contactherstel met de moeder. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting de noodzaak van een dergelijk onderzoek onderkend; zij heeft de afgelopen periode diverse organisaties aangeschreven met de vraag of zij diagnostiek en behandeling kunnen bieden aan [de minderjarige] . Vooralsnog lijkt Prodeba dit te kunnen bieden, waarbij het onder meer gaat om een breed diagnostisch onderzoek, speltherapie en begeleiding bij het opstarten van contact met de moeder. Op korte termijn wordt een intakegesprek gepland. De moeder staat achter de inzet van deze hulpverlening. Zij zal actief bij de hulpverlening betrokken worden en hetzelfde geldt voor de pleegouders. Aangezien de moeder de inzet van Prodeba onderschrijft en er ook overeenstemming bestaat over de daaruit voortvloeiende in te zetten hulpverlening, is er geen reden om het verzoek van de moeder tot het uitvoeren van een deskundigenonderzoek toe te wijzen. De rechtbank wijst dat verzoek van de moeder dan ook af.
6.2.
De rechtbank ziet aanleiding om de behandeling van het verzoek van de moeder, voor zover dit ziet op het intrekken van de schriftelijke aanwijzing van 31 januari 2024 en het vaststellen van een contactregeling, nogmaals aan te houden, voor de duur van ruim drie maanden, te weten tot 19 december 2025. Het is duidelijk dat er op dit moment geen basis is voor contact tussen [de minderjarige] en de moeder. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en zijn (identiteits)ontwikkeling is het inmiddels evenzeer duidelijk dat de mogelijkheden tot contactherstel voortvarend moeten worden onderzocht. In het licht van dat onderzoek en de in te zetten hulpverlening van Prodeba zal enige vorm van contact tussen [de minderjarige] en de moeder noodzakelijk zijn. In welke fase van het onderzoek dit nodig zal zijn, is op dit moment nog niet in te schatten. Daartoe zal het intakegesprek en het mogelijke behandelplan van Prodeba afgewacht moeten worden. De rechtbank vindt het daarom belangrijk om zicht te houden op het verloop van het traject bij Prodeba en wenst over enkele maanden geïnformeerd te worden over de laatste stand van zaken ten aanzien van de ontwikkeling van [de minderjarige] , de diagnostiek en behandeling bij Prodeba en de genomen stappen tot contactherstel. Vóór 19 december 2025 zal een nieuwe zitting gepland worden. De rechtbank verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk een week voorafgaand aan de volgende zitting een schriftelijke update aan de rechtbank, de verzoeker en de belanghebbenden te zenden. In de schriftelijke update dient in ieder geval het volgende opgenomen te worden:
  • Hoe gaat het naar objectieve maatstaven met [de minderjarige] ? Daarbij dient ook beschreven te worden hoe de start van [de minderjarige] op de basisschool is gegaan.
  • Welke hulpvraag is aan Prodeba voorgelegd en welke stukken zijn ter onderbouwing daarvan aan Prodeba toegestuurd?
  • Wat is de stand van het onderzoek van Prodeba, welke hulpverlening is door Prodeba tot op heden ingezet en welke hulpverlening wordt nog ingezet?
  • Op welke manier zijn de moeder en de pleegouders betrokken (geweest) bij het onderzoek en de hulpverlening van Prodeba?
  • Heeft er in het kader van het onderzoek al contact plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en de moeder en zo ja, hoe is dit verlopen?

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst af het verzoek van de moeder tot het doen gelasten van een deskundigenonderzoek;
7.2.
houdt de behandeling van het verzoek tot intrekking van de schriftelijke aanwijzing en het vaststellen van een contactregeling aan tot een nader te bepalen zitting bij de
meervoudige kamer van deze rechtbank, gelegen
vóór 19 december 2025;
7.3.
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk een weekvoorafgaand aan voornoemde zitting een schriftelijke update als genoemd in rechtsoverweging 6.2 aan de rechtbank, de moeder en haar advocaat en de belanghebbenden te zenden;
7.4.
gelast de griffier tegen voornoemde zitting op te roepen:
- de moeder;
- de advocaat van de moeder: mr. I.G.M. van Gorkum;
- de gecertificeerde instelling;
- de pleegouders;
- [naam 3] , pleegzorgwerker, als informant.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025 door
mr. M.H. Rochat, mr. J.E. Bierling en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 30 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.