ECLI:NL:RBDHA:2025:18224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.40851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en ophouding van een Algerijnse vreemdeling met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie aan een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, die al 35 jaar illegaal in Nederland verblijft, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 8 september 2025 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de vreemdeling, waaronder de onterecht opgelegde maatregel en het ontbreken van zicht op uitzetting, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde ook dat er zicht op uitzetting naar Algerije en Marokko aanwezig was, en dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden toegepast. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.40851
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1971.
Digitale handtekening
2. Eiser voert aan dat de digitale handtekening van de maatregel van bewaring niet verifieerbaar is en hij heeft de rechtbank verzocht om de handtekening te verifiëren. De rechtbank heeft de digitale handtekening van de maatregel van bewaring geverifieerd en geconstateerd dat deze is ondertekend op 19 augustus 2025 om 15:20 uur. Daarmee is sprake van een gedagtekende en ondertekende maatregel die voldoet aan de daaraan gestelde vereisten.1 De beroepsgrond slaagt niet.
1. Zie artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Ophouding
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is opgehouden. Eiser heeft verklaard dat hij zelfstandig een vliegticket naar Algerije wil boeken. Hij was in de veronderstelling dat hij hierdoor de gelegenheid zou krijgen om zelfstandig terug te keren en dat hij niet in vreemdelingendetentie zou worden genomen.
4. De rechtbank oordeelt dat eiser rechtmatig is opgehouden. Op 21 mei 2025 heeft eiser een M122 formulier ontvangen waarin eiser werd geïnformeerd dat hij na zijn strafrechtelijke detentie in het kader van het vreemdelingenrecht zal worden opgehouden. Daarnaast volgt uit het dossier dat eiser 35 jaar illegaal in Nederland verblijft. Eiser heeft op 17 januari 2018 een terugkeerbesluit ontvangen. Eisers laatste vreemdelingenrechtelijke detentie is opgeheven op 7 december 2020. Gezien het voorgaande volgt de rechtbank eisers standpunt niet dat hij ten onrechte is opgehouden omdat hij erop mocht vertrouwen dat er geen vreemdelingrechtelijk traject zou worden opgestart. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
6. Eiser heeft zware grond 3a en lichte gronden 4c en 4f betwist.
7. De minister heeft ter zitting medegedeeld de lichte grond 4f niet langer te handhaven.
8. De rechtbank stelt vast dat zware gronden 3b, 3c en 3h niet zijn betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig ook voldoende gemotiveerd.
Deze gronden kunnen de maatregel dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
Zicht op uitzetting
9. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht op uitzetting naar Algerije en Marokko is. Hij voert daartoe aan dat zijn eerdere inbewaringstelling ook niet tot de afgifte van een
laissez passer (lp) hebben geleid, en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze inbewaringstelling wel tot een lp zal leiden.
10. De rechtbank oordeelt dat er in eisers geval voldoende zicht op uitzetting naar Algerije2 en Marokko3 aanwezig is. Niet gebleken dat de Algerijnse of Marokkaanse autoriteiten de aanvraag van eiser voor een lp al hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet langer in behandeling hebben. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting toegelicht dat de diplomatieke banden met Algerije verbeterd zijn en dat er meer lp’s worden afgegeven. Aan de Algerijnse en Marokkaanse autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn. Niet valt in te zien waarom er geen zicht op uitzetting zou bestaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Lichter middel

11. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan een lichter middel. Eiser wil zelfstandig en uit eigen beweging zijn terugkeer naar Algerije regelen. Zo heeft eiser contact opgenomen met de Algerijnse ambassade om zijn terugkeer te regelen.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Weliswaar heeft eiser zich op 20 augustus 2025 om 06:56 bereid getoond om telefonisch contact op te nemen met de Algerijnse autoriteiten, maar uit het dossier volgt verder dat eiser op 20 augustus 2025 om 10:41 geen telefonisch contact wenste op te nemen met de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 22 augustus 2025 verklaard dat hij zelf niks gaat ondernemen om zijn terugkeer te bewerkstelligen. In de motivering van de maatregel heeft de minister overwogen dat eiser sinds 2018 een terugkeerverplichting heeft, waar hij tot op heden niet aan heeft voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

13. Uit het arrest Adrar4 volgt dat de bewaringsrechter verplicht is om – zo nodig ambtshalve – na te gaan of het beginsel van non-refoulement, het belang van het kind en het familie- en gezinsleven zich verzetten tegen de verwijdering.
14. De rechtbank is van oordeel dat het dossier van eiser geen aanknopingspunten biedt voor het vermoeden dat met de uitvoering van het terugkeerbesluit afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van non-refoulement, het belang van het kind en het familie-en gezinsleven. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. Eiser heeft verklaard en in de maatregel is betrokken dat hij in Nederland wilt blijven. Hij wil contact houden met zijn minderjarige zoon die bij zijn ex-partner in België woont en met zijn meerderjarige dochter die in Nederland woont. In de maatregel heeft de minister overwogen dat eiser desgevraagd geen nadere toelichting wilde verstrekken om de door hem gestelde familieband te verifiëren. De minister heeft dan ook het bestaan van de kinderen niet kunnen onderzoeken omdat eiser niet als vader staat geregistreerd. Ook heeft eiser verklaard dat hij wel zelfstandig wil terugkeren naar Algerije. Ook uit de gronden van beroep en hetgeen ter
4 ECLI:EU:2025:647.
zitting is besproken volgt niet dat als eiser terugkeert naar Algerije er aanwijzingen zijn dat het non-refoulement beginsel en/of het belang van het kind en het familie- of gezinsleven zal worden geschonden.
15. Ook moet de rechtbank ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van het dossier en hetgeen op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.