identiteit in het vervolg als vaststaand moet worden aanvaard. Uit het proces-verbaal van de ophouding volgt dat eiser tijdens zijn ophouding niet over een identiteitsdocument beschikte. De minister mocht eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. De minister heeft onvoldoende moeite gedaan om een piketmelding naar eiser zijn voorkeursadvocaat te sturen. Hierdoor is er een andere, niet zijnde eisers voorkeursadvocaat, bij het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling aanwezig geweest.
5. De rechtbank oordeelt dat eisers recht op rechtsbijstand niet is geschonden. Uit het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling en de piketmelding blijkt dat eiser een advocaat wilde, maar niet dat hij een voorkeursadvocaat wilde. Uit de op zitting overlegde mail blijkt niet dat mr. Drenth ten tijde van de piketmelding de voorkeursadvocaat was. Uit het gehoor blijkt dat eiser een piketadvocaat toegewezen heeft gekregen en dat hij contact heeft gehad met deze advocaat, waarna het gehoor is aangevangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
6. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit geen werking heeft, omdat het nooit rechtsgeldig aan hem is uitgereikt.
7. De rechtbank stelt voorop dat indien eiser van mening is dat het besluit gebrekkig is uitgereikt hij dit in zijn beroep tegen het besluit van 24 november 2023 had dienen aan te voeren. Nu dat beroep ongegrond is verklaard en er geen rechtsmiddel is ingediend staat het terugkeerbesluit in rechte vast. De beroepsgrond slaagt niet.
8. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist in beroep alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, omdat dit voor alle asielzoekers geldt. Wat betreft de zware grond 3b stelt eiser dat hij in strafrechtelijke detentie heeft gezeten en dat hij nooit met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de minister bij zware gronden 3a en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen.2 Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij zijn eerste binnenkomst in Nederland in het bezit was van een geldig reis- of identiteitsdocument. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. De zware grond 3b acht de rechtbank eveneens feitelijk juist. Deze is ook voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Eiser is op 19 december 2023 MOB gemeld.
11. Gelet op artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb zijn zware gronden 3a en 3b al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, zodat een significant risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan een lichter middel. Volgens eiser heeft de minister onvoldoende meegewogen dat eiser een vriendin heeft waar hij had kunnen verblijven.
13. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Van belang is daarbij dat eiser al eens MOB is vertrokken. Ook heeft de minister overwogen dat eiser in zijn gehoor heeft aangegeven niet zelfstandig terug te zullen keren naar Algerije. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat eiser een vriendin heeft waar hij zou kunnen verblijven is onvoldoende om aan te nemen dat de minister toepassing had moeten geven aan een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
14. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Hij stelt dat het onduidelijk is wanneer er een laissez passer(lp) aanvraag is verzonden en dat het enkel voeren van vertrekgesprekken onvoldoende is om te kunnen spreken van voortvarend handelen.
15. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt. Ter zitting heeft de minister aangegeven dat de lp aanvraag op 3 juli 2025 aan de Algerijnse autoriteiten is verzonden. Daarnaast wordt er bij de Algerijnse autoriteiten gerappelleerd en heeft de minister regelmatig vertrekgesprekken met eiser gevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.