Op 19 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van een Iraanse eiseres die een asielaanvraag had ingediend. De eiseres, geboren in 1985, heeft op 10 maart 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, mede namens haar minderjarige zoon. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 mei 2025 afgewezen, omdat de eiseres niet voldoende heeft onderbouwd waarom haar bekering tot het christendom geloofwaardig zou moeten zijn en waarom zij bij terugkeer naar Iran vreest voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank heeft op 12 september 2025 het beroep van de eiseres behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiseres en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de vrees van de eiseres voor vervolging bij terugkeer naar Iran niet aannemelijk is. De eiseres heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor haar stellingen over haar bekering en de risico's die zij zou lopen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan naar de uitingen van afvalligheid van de eiseres en dat de verklaringen van de eiseres niet voldoende zijn om aan te nemen dat zij bij terugkeer in Iran te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag terecht is afgewezen als ongegrond en dat de eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van relevante beleidsdocumenten en de verklaringen van de eiseres, waarbij de geloofwaardigheid van haar bekering en de risico's bij terugkeer centraal stonden.