ECLI:NL:RBDHA:2025:18241
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van bekering en vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser. De eiser had op 10 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom en problemen met zijn leidinggevende in Iran niet terug kan. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 mei 2025 afgewezen, omdat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom zijn bekering geloofwaardig was en waarom hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Iran.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 12 september 2025 behandeld. De eiser heeft verklaard dat hij problemen had met zijn leidinggevende, die bij de Basij hoort, en dat hij onder druk is gezet om deel te nemen aan het inperken van opstanden. Na zijn weigering zou er een huiszoeking bij hem thuis hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de problemen met de leidinggevende en de huiszoeking niet geloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond hoe hij zijn bekering tot het christendom heeft onderbouwd en dat hij in Iran geen uiting heeft gegeven aan zijn afvalligheid.
De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser geen aanleiding vormen voor het oordeel dat hij bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.