ECLI:NL:RBDHA:2025:18249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/668177 / FA RK 24-4390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in beperkte gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw verzocht om echtscheiding en om nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De vrouw heeft verzocht om partneralimentatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man voldoende verdiencapaciteit heeft en dat zijn verzoek om alimentatie is afgewezen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld, waarbij de echtelijke woning, inboedel, bankrekeningen en andere activa zijn verdeeld. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de echtelijke woning kan overnemen, mits zij kan aantonen dat zij in staat is om de financiering te regelen.

Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedel, de belastingteruggaaf en de nog openstaande schulden aan de ouders van de vrouw. De rechtbank heeft de vergoedingsrechten van de vrouw vastgesteld met betrekking tot haar investeringen in de echtelijke woning. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-4390 (echtscheiding) en FA RK 25-69 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/668177 (echtscheiding) en C/09/678170 (verdeling)
Datum beschikking: 1 september 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 18 juni 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat voorheen: mr. L. Vieira te Rotterdam,
advocaat nu: mr. M.E.M. Beijersbergen te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.S. van der Klauw te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek van de man, met bijlagen, ingekomen op 23 september 2024;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 19 december 2024;
  • het F9-formulier van 30 december 2024 van de vrouw, met bijlage;
  • het F9-formulier van 17 juli 2025 van de vrouw, met brief en bijlagen;
  • het F9-formulier van 18 juli 2025 van de man, met brief en bijlagen.
Op 28 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Door de advocaat van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [dag] 2018 te [plaats 1] .
  • Partijen zijn gehuwd in een beperkte gemeenschap van goederen.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt, na wijziging, echtscheiding, met een nevenvoorziening tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de vrouw in de randnummers 4 tot en met 63 van het verweerschrift op zelfstandig verzoek van 18 december 2024, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – verweer dat hierna, voor zover nodig zal worden besproken en verzoekt zelfstandig:
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de man in de randnummers 7 tot en met 31 van het verweerschrift;
vaststelling van door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie van € 442,- bruto per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, steeds bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering;
te bepalen dat de dor partijen opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken zullen worden verevend conform de Wet Verevening Pensioenrechten;
te bepalen dat de vrouw binnen een week na afgifte van deze beschikking een overzicht overlegt van de door haar opgebouwde pensioenaanspraken via mijnpensioenoverzicht.nl, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dagdeel dat de vrouw daarvan in gebreke blijft;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van het verzoek van de man onder C – verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
De vrouw stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Partneralimentatie
Behoefte en behoeftigheid
De man heeft zijn behoefte berekend aan de hand van de hofnorm op € 3.968,- in 2024, geïndexeerd naar 2025 op € 4.226,- per maand. Daarbij gaat de man aan de zijde van de vrouw uit van een bruto jaarinkomen van € 60.844,- volgend uit haar jaaropgaaf 2023 en aan de zijde van de man uit van een bruto jaarinkomen van € 45.537,- volgend uit zijn jaaropgaaf 2024. De man heeft ook een behoeftelijst overgelegd waaruit een behoefte van € 3.895,94 volgt. De man heeft op de zitting aangegeven dat moet worden uitgegaan van de met de hofnorm berekende behoefte.
De vrouw betwist dat de man behoefte heeft aan partneralimentatie, omdat hij verdiencapaciteit heeft. De man rekent alleen met zijn gegevens van werkgever [bedrijf 1] , waar de man als buschauffeur werkt. De man heeft echter tijdens het huwelijk diverse banen tegelijk gehad, variërend van eigen taxibedrijf, [bedrijf 2] en een autorijschool. In 2023 heeft de man nog naast zijn werk als buschauffeur ook rijles gegeven. De man is met de rijschool gestopt omdat hij genoegen nam met enkel het salaris uit zijn werkzaamheden als buschauffeur. De vrouw ziet niet in waarom de man niet nu ook meerdere banen tegelijk kan hebben en waarom hij meent dat hij het bij zijn activiteiten als buschauffeur kan houden en tegelijkertijd aanspraak op partneralimentatie maakt.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man een verdiencapaciteit moet worden toegekend ter hoogte van zijn behoefte, zodat de man in zijn eigen behoefte moet kunnen voorzien. De man heeft niet betwist dat hij tijdens het huwelijk meer verdiende dan nu. Het is het goed recht van de man om het te houden bij alleen zijn werkzaamheden als buschauffeur, maar daarmee kiest hij er ook voor om minder te verdienen dan hij voorheen tijdens het huwelijk heeft gedaan. Dat de man nu een baan heeft als buschauffeur waarmee hij niet in zijn gehele behoefte kan voorzien, moet naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van de man komen. Deze keuze kan niet in het kader van de echtscheiding worden afgewenteld op de vrouw. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat de man geen voorlopige voorziening heeft ingediend met een verzoek om voorlopige partneralimentatie en hij dus al geruime tijd rondkomt zonder partneralimentatie. De rechtbank acht de man in staat om in zijn eigen behoefte te voorzien en zal het verzoek van de man tot partneralimentatie daarom afwijzen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [dag] 2018 te [plaats 1] . Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt. Zij zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding ontbonden huwelijksgoederengemeenschap op grond van artikel 1:94, tweede en zevende lid, BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de beperkte gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de beperkte gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is 18 juni 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen bestanddelen geldt in beginsel de datum van feitelijke verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of tenzij daarvan op basis van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken.
Omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen en schulden al dan niet in de ontbonden beperkte huwelijksgoederengemeenschap vallen:
de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 2] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening
inboedel
bankrekeningen
geleende bedragen ouders vrouw
auto’s (Ford Fiesta en Volkswagen Passat)
sieraden in de kluis
belastingteruggaaf
Ad. a) echtelijke woning en hypothecaire geldlening
Ten aanzien van de echtelijke woning zijn partijen het erover eens dat deze kan worden toegedeeld aan de vrouw. De man is het eens met het door de vrouw voorgestelde spoorboekje. Ook hebben partijen op de zitting afgesproken dat zij de echtelijke woning zullen laten taxeren door [bedrijf 3] . De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van een waarde waarbij het gemiddelde wordt genomen van de taxatie die zij in mei 2024 heeft laten verrichten door [bedrijf 4] waarbij de woning is getaxeerd op € 550.000,- en de waarde zoals die zal worden getaxeerd door [bedrijf 3] . Dat acht de rechtbank niet juist, aangezien de taxatie die de vrouw heeft laten verrichten ruim een jaar geleden is. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de woning kan overnemen voor de waarde zoals [bedrijf 3] zal vaststellen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat partijen de kosten in verband met de taxatie bij helfte zullen dragen. Verder is tussen partijen in geschil of zij beiden wel of niet aanwezig zullen zijn bij de taxatie. De man wil dat beide partijen aanwezig zijn, de vrouw wil dat beide partijen niet aanwezig zijn. Gelet op de spanningen tussen partijen zal de rechtbank bepalen dat beide partijen niet aanwezig zullen zijn bij de taxatie. Tot slot zijn partijen het erover eens dat als de vrouw in staat is om de woning over te nemen, de kosten in verband met de overname van de woning volledig door de vrouw worden gedragen. Indien de woning aan een derde wordt verkocht, zullen partijen de kosten van de verkoop en overdracht bij helfte dragen.
De rechtbank zal aldus beslissen en dat opnemen in een zogenaamd spoorboekje onder ‘Beslissing’.
Ad. b) inboedel
Ten aanzien van de inboedelgoederen heeft de man als productie 2 bij zijn verweerschrift een inboedellijst overgelegd met een voorstel voor de verdeling. De vrouw heeft daarop gereageerd in productie 20 bij haar verweerschrift op zelfstandig verzoek. Daarna heeft de man bij brief van 18 juli 2025 een vernieuwde inboedellijst ingediend, waarin de man bij inboedelgoederen waar eerst akkoord over bestond nu ‘niet akkoord’ heeft opgenomen.
De rechtbank heeft uit wat op de zitting is besproken begrepen dat er over de inboedellijst zoals opgenomen in productie 20 bij het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw overeenstemming bestond tussen partijen. De rechtbank gaat niet mee met het gewijzigde standpunt van de man daarna. De rechtbank zal daarom bepalen dat de inboedel zal worden verdeeld op de wijze zoals weergegeven in productie 20 van het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw.
Daarbij bepaalt de rechtbank in afwijking van deze inboedellijst dat de wasmachine en de wasdroger zullen worden toegedeeld aan de vrouw. De vrouw heeft deze goederen aangeschaft met voorhuwelijks vermogen, wat blijkt uit het transactieoverzicht zoals door de vrouw overgelegd in productie 15 bij haar verweerschrift op zelfstandig verzoek. De man heeft op de zitting daartegen geen bezwaar gemaakt.
Verder hebben partijen op de zitting met betrekking tot de twee Sparta fietsen afgesproken dat ieder de fiets houdt die hij of zij in gebruik heeft.
De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Ad. c) bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekening voortzet. Partijen zijn het er ook over eens dat de gemeenschappelijke bankrekening (en/of Knab betaalrekening met rekeningnummer eindigend op [rekeningnummer 1] ) wordt voortgezet totdat de echtelijke woning wordt opgeleverd, waarbij op dat moment het saldo tussen partijen bij helfte wordt verdeeld.
De saldi van de bankrekeningen van de man en de vrouw op de huwelijksdatum en op de peildatum waren als volgt:
Man
Bankrekening
per 2 augustus 2018
per 18 juni 2024
[rekeningnummer 2]
€ 353,93
€ 472,17
[rekeningnummer 3]
€ 3.501,54
€ 3.405,18
Totaal
€ 3.855,47
€ 3.877,35
Vrouw
Bankrekening
per 2 augustus 2018
per 18 juni 2024
[rekeningnummer 4]
€ 419,05
€ 3.154,28
[rekeningnummer 5]
€ 21.128,21
€ 16.840,04
[rekeningnummer 6]
€ 21.305,98
€ 1,75
Totaal
€ 42.853,24
€ 19.996,07
Het voorgaande brengt met zich dat het verschil van de saldi op de peildatum minus de saldi op de huwelijksdatum verrekend moet worden. Aan de zijde van de man komt dat erop neer dat de saldi tijdens het huwelijk totaal zijn gestegen met een bedrag van € 21,88 (3.877,35 – 3.8955,47). De man moet daarom de helft daarvan (€ 10,94) aan de vrouw doen toekomen.
Aan de zijde van de vrouw zijn de saldi tijdens het huwelijk verminderd met € 22.857,17 (19.996,07 – 42.853,24). Dat betekent dat er aan de zijde van de vrouw niets te verrekenen valt met betrekking tot de verdeling van de saldi op de bankrekeningen.
De rechtbank zal aldus bepalen.
De man en de vrouw dienen allebei stellingen in met betrekking tot het voorhuwelijks vermogen/investeringen in de woning en de geldstromen tijdens het huwelijk. Deze stellingen komen aan bod bij het kopje ‘Vergoedingsrechten’ en staan naar het oordeel van de rechtbank los van de verdeling van het verschil tussen de saldi op de peildatum minus de saldi op de huwelijksdatum.
Ad. d) geleende bedragen ouders vrouw
De vrouw stelt dat partijen op meerdere momenten geld hebben ontvangen van de ouders van de vrouw. Voor het huwelijk had de vrouw al € 21.305,98 ontvangen op haar Leaseplan rekening eindigend op [rekeningnummer 6] . In december 2018 ontvingen partijen € 10.000,- via de bank van de ouders van de vrouw, blijkend uit productie 24 van de vrouw (overzicht af- en bijschrijving ING rekening eindigend op [rekeningnummer 4] ). Dit werd bijgeschreven op de Leaseplan rekening eindigend op [rekeningnummer 6] , blijkend uit productie 25 van de vrouw, het financieel jaaroverzicht 2018 Leaseplan. Daarnaast is er ook een bedrag van € 26.000,- cash ontvangen door de ouders van de vrouw. In totaal hebben partijen door de jaren heen € 57.000,- ontvangen van de ouders van de vrouw. Op een gegeven moment kwam er ruzie, waardoor de ouders van de vrouw het geld terug wilden hebben. De vrouw heeft op 9 maart 2023 vanuit haar Leaseplan rekening via haar ING rekening eindigend op [rekeningnummer 4] een bedrag van € 32.124,65 overgemaakt naar haar vader. Op 12 april 2024 heeft de vrouw € 6.000,- cash teruggegeven aan haar ouders. Op 10 mei 2024 ontvingen partijen een brief van de ouders van de vrouw, waarin voornoemde staat en dat er nog € 16.000,- open staat met het verzoek voor 17 mei 2024 te betalen. Volgens de heeft de man destijds naar aanleiding van die brief voorgesteld het geld terug te geven aan de ouders van de vrouw, omdat de man geen gedoe met haar ouders wilde. Op 14 mei 2024 heeft de vrouw het bedrag van € 16.000,- van haar ING spaarrekening eindigend op [rekeningnummer 5] via haar betaalrekening naar haar vader overgemaakt. Van het geleende bedrag van de ouders van totaal € 57.000,- is nu € 54.165,65 afbetaald en staat nog € 2.834,35 open. De vrouw stelt dat partijen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor terugbetaling van dit bedrag aan de ouders van de vrouw en dat partijen samen verantwoordelijk zijn voor wat de vrouw tijdens het huwelijk al heeft terugbetaald.
De man betwist dat partijen bedragen van de ouders van de vrouw hebben geleend en dat hij om die reden gezamenlijk met de vrouw een vermeende schuld van € 16.000,- en € 2.834,35 zou moeten dragen. De man stelt dat de vermeende lening van de vrouw een voorhuwelijkse schuld is, zodat de vrouw draagplichtig is voor deze schuld. De vrouw geeft aan dat zij het bedrag inmiddels grotendeels heeft terugbetaald, op een bedrag van € 18.834,35 na. Dat betekent volgens de man dat de vrouw uit gezamenlijk vermogen een bedrag op de privéschuld heeft betaald van € 38.165,65. Dat bedrag moet verrekend worden bij de verdeling van de waarde van de woning tussen partijen. Concreet betekent dat dat de man een bedrag van € 19.082,83 uit de opbrengst van de woning zal moeten ontvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van het totaalbedrag van € 57.000,- een bedrag van € 21.305,98 voor het huwelijk al op de rekening van de vrouw stond, gekregen van haar ouders. Dat is dus niet tijdens het huwelijk gekregen en valt dus niet in de gemeenschap. Dit bedrag heeft de vrouw teruggegeven aan haar ouders en voor dit bedrag is de man naar het oordeel van de rechtbank niet draagplichtig. Dan resteert ter bespreking een bedrag van € 35.694,02 wat partijen tijdens het huwelijk al dan niet van de ouders van de vrouw hebben gekregen/geleend zouden hebben.
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de betwisting door de man van het bestaan van de lening van de ouders van de vrouw aan partijen. Uit de stukken en wat op de zitting is besproken is gebleken dat op 24 december 2018 een bedrag van € 10.000,- is bijgeschreven door de vader van de vrouw op de bankrekening van de vrouw (zie productie 24 van de vrouw). De man betwist dit niet. Er staat in de omschrijving niet iets als ‘lening’. Dat was het op dat moment ook niet, omdat het door partijen tijdens het huwelijk ontvangen geld pas terug moest naar de ouders toen er ruzie was ontstaan. Daarnaast heeft de man niet gereageerd op de brief van de ouders van de vrouw van 10 mei 2024 (productie 4 van de man), waarin zij het door hen gegeven geld terugvragen aan partijen. De ouders van de vrouw maken in deze brief melding van een lening van € 57.000,-, waarvan € 26.000,- cash. Niet is gebleken dat de man op enig moment bezwaar tegen deze brief heeft gemaakt.
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank het standpunt van de man dat partijen geen geld van de ouders van de vrouw hebben gekregen/geleend, onaannemelijk.
De vrouw stelt dat de man de helft van de door haar terugbetaalde bedragen van € 10.000,- en € 16.000,- aan haar moet betalen en de helft van het nog openstaande bedrag van € 2.834,35.
Van de door de vrouw terugbetaalde bedragen van € 10.000,- en € 16.000,- kan de rechtbank niet vaststellen dat de vrouw dit heeft betaald met haar privévermogen. De vrouw had immers het al voor het huwelijk ontvangen bedrag van € 21.305,98 (beginsaldo bij aanvang huwelijk op haar Leaseplan rekening) al terugbetaald. Deze privéschuld van € 21.305,98 heeft de vrouw dus niet met gemeenschapsgeld afgelost maar met privégeld. De vrouw stelt ten aanzien van de terugbetaalde bedragen van € 10.000,- en € 16.000,- dat zij dat heeft betaald aan haar ouders vanaf haar spaarrekening, maar de rechtbank kan niet vaststellen of dat uit haar voorhuwelijks privévermogen is betaald of met gemeenschapsgeld. Wat de vrouw namelijk tijdens het huwelijk van haar eigen rekening heeft betaald, was gemeenschapsgeld. De bedragen van € 10.000,- en € 16.000,- zijn in de gemeenschap gevloeid en zijn terugbetaald met gemeenschapsgeld omdat niet is komen vast te staan dat de vrouw deze bedragen met privévermogen heeft afgelost.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw dus geen privéschuld met gemeenschapsgeld afgelost, maar heeft zij ook niet een gemeenschapsschuld met privévermogen afgelost. De rechtbank komt dus tot het oordeel dat er geen bedragen moeten worden verrekend op dit punt. De vrouw hoeft geen geld aan de gemeenschap te vergoeden en de man hoeft geen geld aan de vrouw te vergoeden.
Ten aanzien van het nog openstaande bedrag van € 2.834,35 geldt naar het oordeel van de rechtbank dat dit bedrag de gemeenschap in is gevloeid zodat beide partijen daarvoor samen draagplichtig zijn. De rechtbank zal aldus bepalen en het meer of anders verzochte op dit punt afwijzen.
Ad. e) auto’s
Ford Fiesta
Partijen zijn het erover eens dat de Ford Fiesta aan de vrouw kan worden toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde met de man. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de auto. De man stelt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 14.150,- op basis van de door hem overgelegde ANWB Koerslijst. De vrouw stelt dat de waarde van de auto moet worden vastgesteld op € 10.837,- op basis van de taxatie door [bedrijf 5] , de dealer waar de vrouw de auto heeft gekocht.
De rechtbank acht het redelijk om aan te sluiten bij de taxatie van [bedrijf 5] omdat deze specifiek voor deze auto is gemaakt. Dat betekent dat de Ford Fiesta aan de vrouw zal worden toegedeeld voor een waarde van € 10.837,- onder verrekening van de helft daarvan met de man.
Volkswagen Passat
In 2023 is de auto die de man gebruikte voor zijn rijschool vervangen door de Volkswagen Passat, ook ten behoeve van de rijschool. Partijen hebben de Volkswagen Passat verkocht op 25 mei 2024, dus voor de peildatum. Partijen zijn het erover eens dat de Volkswagen Passat op de peildatum dus niet meer in de gemeenschap viel, zodat deze auto niet voor verdeling in aanmerking komt.
De man stelt echter wel ten aanzien van de Volkswagen Passat dat hij een vordering op de gemeenschap heeft van € 7.000,-. De man stelt dat hij met privégeld € 7.000,- heeft geïnvesteerd in de auto. De vrouw heeft € 20.840,- in de auto geïnvesteerd en heeft dat bij de verkoop voor € 20.500,- teruggekregen. Daarom stelt de man dat hij nog € 7.000,- uit de gemeenschap vergoed moet krijgen.
De vrouw acht het niet redelijk dat de man nu de lagere waarde van de auto op de gemeenschap wil afwentelen. Partijen hadden afgesproken dat de man de volledige € 20.840,- aan de vrouw zou terugbetalen, omdat zij dit hem had geleend. In de omschrijving van de terugbetaling stond namelijk ‘VW Passat teruggave auto investering’, zoals blijkt uit productie 7 van de man.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de man € 7.000,- voorhuwelijks privévermogen in de auto heeft geïnvesteerd. De man had immers bij aanvang van het huwelijk een bedrag van € 3.855,47 aan privévermogen. De rechtbank kan de stelling van de man dat hij met € 7.000,- aan privévermogen in de auto heeft geïnvesteerd dan ook niet volgen. De rechtbank neemt daarom aan dat dit bedrag van € 7.000,- uit gemeenschapsgeld is betaald. De rechtbank wijst het verzoek van de man op dit punt af.
Ad. f) sieraden in de kluis
De vrouw stelt dat beide partijen tijdens het Hindoestaanse huwelijk van de familie van de andere echtgenoot sieraden hebben gekregen. Volgens haar is het binnen de Hindoestaanse gemeenschap gebruikelijk dat in geval van echtscheiding de sieraden verkregen op een huwelijk teruggaan naar de echtgenoot van de familie die de sieraden heeft gegeven. De vrouw verzoekt te bepalen dat de sieraden die ieder van partijen tijdens de bruiloft van de familie van de andere echtgenoot heeft gekregen, geretourneerd moeten worden aan die echtgenoot, conform de afspraak die de ouders van partijen in het bijzijn van partijen daarover hebben gemaakt.
De man betwist dat partijen deze afspraak hebben gemaakt. De man stelt dat ieder van partijen de sieraden toekomt die hij/zij in verband met het huwelijk heeft gekregen.
De rechtbank kan in het licht van de betwisting van de man niet vaststellen dat partijen de door de vrouw benoemde afspraak hebben gemaakt. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder de sieraden krijgt toegedeeld die voor hem of haar zijn bestemd.
Ad. g) belastingteruggaaf
De man heeft naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting 2023 een teruggaaf van € 1.719,- ontvangen. De man is het eens met de vrouw dat zij nog recht heeft op de helft van dat bedrag. Hij zal dat aan haar overmaken. De rechtbank zal aldus beslissen.
Vergoedingsrechten
De vrouw brengt naar voren dat haar voorhuwelijkse vermogen haar toekomt. De man stemt in met dat wettelijk uitgangspunt. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van het bedrag wat de vrouw voor het huwelijk aan privévermogen had.
Voor het huwelijk was de vrouw eigenaar van een woning in Dordrecht. Dat is na de huwelijksvoltrekking niet veranderd. Die woning is verkocht voor € 212.500,- en na voldoening van de kosten heeft de vrouw een overwaarde van € 51.753,62 ontvangen. Dit komt de vrouw alleen toe.
Op 29 oktober 2019 heeft de vrouw deze overwaarde overgemaakt op de gemeenschappelijke rekening van partijen om de overbruggingshypotheek van € 34.250,- van partijen af te betalen. De man erkent dit. De man erkent ook dat de vrouw vanaf haar rekening een bedrag van € 15.000,- heeft voldaan op 5 juni 2019 ten behoeve van de aankoop van de woning. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw € 49.250,- in de woning heeft geïnvesteerd. Partijen zijn het er ook over eens dat de vrouw daarnaast nog € 30.402,- heeft geïnvesteerd met privégeld in de woning. De woning werd namelijk casco opgeleverd. De vrouw heeft met dit laatst genoemde bedrag inboedel gekocht.
Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van het vergoedingsrecht van de vrouw aan de hand van de beleggingsleer de volgende formule moet worden toegepast:
totale investering / totale koopsom woning x taxatiewaarde woning.
De totale investering van de vrouw bedroeg € 79.652,- (49.250 + 30.402). De aankoopprijs van de woning was € 326.300,-. Volgens de man moet echter de investering van de vrouw van € 30.402,- die noodzakelijk was om de woning af te bouwen bij de aankoopprijs worden opgeteld, zodat volgens hem de totale koopsom van de woning neerkomt op € 356.702,-.
De rechtbank volgt de stelling van de man niet. Partijen hebben de woning aangekocht voor € 326.300,- in de staat waarin het toen verkeerde. Dat partijen de casco woning daarna noodzakelijkerwijs bewoonbaar moesten te maken, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat die investering in de woning bij het aankoopbedrag hoort.
Het voorgaande brengt met zich dat de formule die toegepast moet worden om het vergoedingsrecht van de vrouw te berekenen er als volgt uit ziet:
79.652 (totale investering) / 326.300 (aankoopbedrag woning) x taxatiewaarde woning.
Het bedrag dat hieruit zal voortvloeien, nadat de taxatie van de echtelijke woning heeft plaatsgevonden, komt de vrouw eerst toe bij de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning, waarna het resterende bedrag aan overwaarde bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld.
De rechtbank zal aldus bepalen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Pensioen
De vrouw refereert zich aan het verzoek van de man om te bepalen dat de door partijen opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken zullen worden verevend conform de Wet Verevening Pensioenrechten. De vrouw brengt een overzicht van mijn pensioenoverzicht.nl in het geding. Op de zitting is afgesproken dat de man ook zo snel mogelijk zijn pensioenoverzicht aan de vrouw zal doen toekomen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 1:155 BW na echtscheiding recht bestaat op pensioenverevening overeenkomstig de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding, tenzij de echtgenoten op de wijze voorzien in deze wet de toepasselijkheid daarvan hebben uitgesloten. Niet gebleken is dat in dit geval van een dergelijke uitsluiting sprake is. Nu het recht op pensioenverevening rechtstreeks uit de wet volgt, zal de rechtbank het verzoek met betrekking tot de pensioenverevening bij gebrek aan belang afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [dag] 2018 te [plaats 1] ;
*
stelt de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen en de onderlinge draagplicht van de daartoe behorende gemeenschapsschulden als volgt vast, onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand:
1. bepaalt ten aanzien van de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] en de daarop rustende hypothecaire geldlening dat:
1.1
partijen gezamenlijk zo snel mogelijk, uiterlijk binnen twee weken na deze beschikking, aan [bedrijf 3] de opdracht geven zonder dat partijen hierbij aanwezig zijn de woning te taxeren, waarbij alle omstandigheden die volgens de taxateur van belang zijn voor de waardering van de woning worden meegenomen en waarbij de makelaar de waarde van de woning bindend zal vaststellen tussen partijen;
1.2
de vrouw binnen drie maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient aan te tonen dat zij in staat is de toedeling van de echtelijke woning tegen de getaxeerde waarde aan haar te financieren met het ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
1.3
indien de vrouw daarin slaagt, zij de woning aan haar toegedeeld zal krijgen, waarbij zij de helft van de resterende overwaarde van de echtelijke woning (resterende overwaarde: de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening, minus de kosten van de taxatie en minus het conform het onder punt 8 van dit dictum berekende vergoedingsrecht) aan de man moet voldoen, waarbij de kosten in verband met de taxatie door partijen bij helfte moeten worden gedragen en waarbij geldt dat de kosten in verband met de overname van de woning door de vrouw worden gedragen;
1.4
indien de vrouw er niet in slaagt om de toedeling van de woning aan haar te financieren, de woning door partijen te koop zal worden aangeboden via de makelaar die de taxatie heeft verricht, waarbij de aanwijzingen van deze makelaar voor partijen leidend zullen zijn voor het bepalen van de vraag- en laatprijs van de woning, en waarbij alle kosten in verband met de verkoop en overdracht van de woning aan een derde door partijen bij helfte worden gedragen, en waarbij geldt dat deze verkoopkosten (waaronder de kosten van de taxateur) eerst van de opbrengst worden voldaan en partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de resterende overwaarde;
1.5
voor zover de man niet meewerkt aan het voorgaande verkoop- en leveringsproces en de deling bij helfte van de daarmee gemoeide kosten, deze beschikking in de plaats treedt voor de noodzakelijke toestemming, wilsverklaring en/of handtekening van de man die nodig is voor het in de verkoop geven van de woning bij de makelaar en in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming, wilsverklaring en/of handtekening van de man, met bepaling dat de opgemaakte akte rechtsgeldig in de daartoe bestemde registers kan worden ingeschreven;
1.6
de man voor de levering van de woning aan de vrouw of aan een derde de woning dient te ontruimen en ontruimt te houden op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij de woning niet ontruimt of ontruimd houdt;
1.7
voor zover de man niet meewerkt aan ontruiming na verkoop van de woning deze beschikking in de plaatst treedt van de noodzakelijke toestemming, wilsverklaring en/of handtekening van de man die nodig is voor het ontruimen en ontruimd houden van de woning, waarbij de kosten die hiermee gemoeid zouden zijn, voor rekening van de man komen;
2 verdeelt de inboedel op de wijze zoals weergegeven in productie 20 van het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw, met dien verstande dat:
2.1
de wasmachine en wasdroger aan de vrouw zullen worden toegedeeld;
2.2
de Sparta fiets in gebruik bij de man aan de man zal worden toegedeeld en de Sparta fiets in gebruik bij de vrouw aan de vrouw zal worden toegedeeld;
3 deelt toe aan de vrouw:
3.1
de Ford Fiesta voor een waarde van € 10.837,- onder verrekening van de helft daarvan met de man;
3.2
de sieraden die voor de vrouw zijn bestemd;
4. deelt toe aan de man: de sieraden die voor de man zijn bestemd;
5. bepaalt dat de vrouw recht heeft op de helft van de belastingteruggaaf van € 1.719,- met betrekking tot aangifte inkomstenbelasting 2023 en dat de man in dat kader een bedrag van € 859,90 aan de vrouw zal doen toekomen;
6. bepaalt ten aanzien van de bankrekeningen dat:
6.1
de gemeenschappelijke bankrekening (en/of Knab betaalrekening met rekeningnummer eindigend op [rekeningnummer 1] ) zal worden voortgezet totdat de echtelijke woning wordt opgeleverd, waarbij op dat moment het saldo op deze bankrekening tussen partijen bij helfte wordt verdeeld waarna de bankrekening wordt opgeheven;
6.2
de man de bankrekeningen op zijn naam zal voortzetten en de vrouw de bankrekeningen op haar naam zal voortzetten, waarbij in het kader van de verdeling van het verschil tussen de saldi op de peildatum minus de saldi op de huwelijksdatum de man een bedrag van € 10,94 aan de vrouw moet voldoen;
7. bepaalt ten aanzien van de door partijen tijdens het huwelijk geleende bedragen van de ouders van de vrouw dat zij de nog openstaande schuld van € 2.834,35 in hun onderlinge verhouding bij helfte dragen;
8. stelt vast dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de man ter zake van investeringen in de echtelijke woning, te berekenen aan de hand van de beleggingsleer volgens de formule (79.652 (totale investering) / 326.300 (aankoopbedrag woning) x taxatiewaarde woning), waarbij geldt dat dit bedrag eerst uit de overwaarde van de echtelijke woning aan de vrouw toekomt voordat de resterende overwaarde tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 1 september 2025.