ECLI:NL:RBDHA:2025:18258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/687158 / FA RK 25-4615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake echtscheiding en zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak hebben de ouders, die met elkaar zijn gehuwd in gemeenschap van goederen, een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een enkelvoudige rekestprocedure. De ouders hebben overeenstemming bereikt over de zorgregeling voor hun twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder vastgesteld en de huur van de echtelijke woning aan haar toegewezen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, die de vader moet betalen, en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld. De ouders hebben ingestemd met een informatie- en consultatieregeling over de kinderen, waarbij zij via mail en whatsapp communiceren. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders beoordeeld en de echtscheiding uitgesproken, met inachtneming van de belangen van de kinderen. De rechtbank heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 306,- per maand tot 1 februari 2026, en daarna op € 358,- per maand, te vermeerderen met wettelijke indexering. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is ook vastgesteld, waarbij de waarde van de te verdelen goederen en schulden is meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-4615
Zaaknummer: C/09/687158
Datum beschikking: 12 september 2025

Procedure gezamenlijke toegang ouders

Beschikking op het op 12 juni 2025 ingekomen deelnameformulier van:

[de vrouw] ,

de vrouw/de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Rijsdam in Leiden,
en

[de man] ,

de man/de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Krim in Haarlem.

Procedure

De ouders hebben zich tot de rechtbank gewend door het indienen van een door beide ouders ingevuld en ondertekend deelnameformulier ‘Procedure gezamenlijke toegang ouders’, met bijlagen. De ouders hebben ermee ingestemd dat de procedure wordt gevoerd volgens de ‘Procesregels Project gezamenlijke toegang ouders’.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- dit deelnameformulier, met bijlagen;
- het F9-formulier van 31 juli 2025 namens de man, met bijlagen.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in een gesprek met de rechter hun mening kenbaar gemaakt.
Op 8 augustus 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [dag] 2012 te [plaats] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] .
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Partijen zijn met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 3 april 2025 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang inhoudende dat:
- een voorlopige zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is bepaald waarbij sprake zal zijn van een birdnestingregeling, waarbij zij:
- elke week van maandag tot woensdag naar school bij de man zijn;
- elke week van woensdag uit school tot vrijdag uit school bij de vrouw zijn;
- om en om in het weekend, dus het ene weekend bij de man en het andere weekend bij de vrouw zijn: vanaf vrijdag 18.00 uur tot maandagochtend naar school en als er geen school is tot maandagochtend 8.30 uur;
  • is bepaald dat de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) te [plaats] : gedurende de tijd dat de kinderen volgens de voorlopige zorgregeling bij de man zijn;
  • is bepaald dat de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) te [plaats] : gedurende de tijd dat de kinderen volgens de voorlopige zorgregeling bij de vrouw zijn;
  • als verdeling van de vakanties en feestdagen de volgende regeling is bepaald:
- zomervakantie: even jaren eerste helft bij de man en tweede helft bij de vrouw, in oneven jaren andersom;
- herfstvakantie: oneven jaren bij de vrouw en even jaren bij de man;
- kerstvakantie: oneven jaren eerste week bij de man en tweede week bij de vrouw, even jaren andersom;
- voorjaarsvakantie: oneven jaren bij de man en even jaren bij de vrouw;
- meivakantie: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
- eerste kerstdag: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
- tweede kerstdag: even jaren bij de vrouw en oneven jaren bij de man;
- goede vrijdag: bij ouder daar waar de kinderen het weekend zullen verblijven;
- eerste en tweede paasdag: waar de kinderen op dat moment in kader reguliere zorgregeling zullen verblijven;
- hemelvaart: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
- koningsdag: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
- sinterklaas 5 december: even jaren bij de vrouw en oneven jaren bij de man;
- Vaderdag: vanaf zaterdag 19.00 uur bij de man;
- Moederdag: vanaf zaterdag 19.00 uur bij de vrouw;
- verjaardag van man tot volgende dag naar school of bij geen school tot 10.00 uur: bij de man;
- verjaardag vrouw tot volgende dag naar school of bij geen school tot 10.00 uur: bij de vrouw;
- verjaardag kinderen, de dag zelf: in oneven jaren bij de man en even jaren bij de vrouw;
- Suikerfeest: even jaren bij man in de ochtend en bij de vrouw in de middag, en oneven jaren bij de vrouw in de ochtend en bij de man in de middag;
- Offerfeest: even jaren de eerste dag bij de man en de tweede dag bij de vrouw, en oneven jaren de eerste dag bij de vrouw en de tweede dag bij de man.
- Het echtscheidingsverzoek is niet binnen vier weken na het verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend, zodat de voorlopige voorzieningen zijn verlopen.

Verzoeken

De ouders zijn het eens over de echtscheiding en verzoeken de echtscheiding tussen de ouders uit te spreken.
De ouders zijn het niet eens over de volgende onderwerpen.
De moeder verzoekt het volgende:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling), in die zin dat de kinderen bij de vader verblijven om de veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • vaststelling van de verdeling van de vakanties en feestdagen conform de gemaakte afspraken;
  • vaststelling van door de vader te betalen kinderalimentatie van € 646,- per maand;
  • toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning;
  • vaststelling van de wijze van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de vrouw.
De vader verzoekt het volgende:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader;
  • vaststelling van de zorgregeling zoals opgenomen in de voorlopige voorzieningen beschikking;
  • vaststelling van de verdeling van de vakanties en feestdagen conform de voorlopige voorzieningen beschikking;
  • vaststelling van een informatie- en consultatieregeling over de kinderen, in die zin dat de ouders communiceren via mail en whatsapp, in spoed bellen, en dat partijen elkaar informeren na de overdracht van de kinderen naar de andere ouder;
  • vaststelling van door de moeder te betalen kinderalimentatie van € 150,- per maand;
  • toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform het voorstel van de man.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Door de ouders is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Omdat het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken heeft de rechtbank de bevoegdheid de de ouders niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 zesde lid Rv).
De ouders hebben zich door middel van de ‘Procedure gezamenlijke toegang ouders’ tot de rechtbank gewend. De rechtbank meent dat hieruit hun intentie naar voren komt om samen en in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te handelen. Gelet hierop zal de rechtbank de ouders ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan.
Inhoudelijke beoordeling
Beide ouders stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Zorgregeling, hoofdverblijfplaats en huurrecht echtelijke woning
De rechtbank zal deze onderwerpen tezamen bespreken vanwege de onderlinge samenhang. Beide ouders willen de hoofdverblijfplaats van de kinderen en het huurrecht van de echtelijke woning toegedeeld krijgen.
Op de zitting hebben de ouders met betrekking tot de zorgregeling overeenstemming bereikt. Zij zijn overeengekomen dat de kinderen de ene week van maandag uit school tot woensdag naar school bij de vader zullen zijn, waarna de kinderen woensdag uit school naar de moeder gaan. De andere week zijn de kinderen bij de vader van vrijdag uit school tot maandag naar school.
Ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning stellen partijen het volgende.
De moeder stelt dat zij niet de (financiële) mogelijkheid heeft om een andere woning te huren en dat zij ook niet bij familie of vrienden kan wonen, omdat zij allen een jong gezin hebben. De vader kan bij zijn moeder gaan wonen, die alleen woont in een eengezinswoning. Voordat partijen de huidige huurwoning kregen, hebben zij daar met het gezin ook acht jaar lang gewoond.
De vader geeft aan dat hij niet bij zijn moeder wil wonen. De vader doet veel in de buurt van de woning en daar hecht hij waarde aan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning als volgt. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de ouder bij wie de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben ook het huurrecht van de echtelijke woning toegedeeld krijgt. Ook acht de rechtbank het van belang voor de kinderen dat beide ouders de kinderen bij bovengenoemde afgesproken zorgregeling kunnen ontvangen. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de vader wel een mogelijkheid heeft om de kinderen elders te kunnen ontvangen, namelijk in de woning van zijn moeder. Daar hebben de ouders en de kinderen ook als gezin acht jaar lang gewoond. Op de zitting hebben de ouders verteld dat het eigenlijk de intentie was dat zij daar altijd zouden blijven wonen. Toen bleek dat zij de woning uiteindelijk niet zouden kunnen overnemen van oma vaderszijde, na haar overlijden, hebben zij zelf een huurwoning betrokken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vader in kan trekken bij zijn moeder en de kinderen daar kan ontvangen. Daarbij weegt mee dat de kinderen ook lange tijd met hun ouders in deze woning bij oma hebben gewoond. Daarnaast acht de rechtbank de vader met zijn hogere salaris ook eerder in staat om een andere woonruimte te huren dan de moeder. Beide ouders hebben nauwelijks inschrijftijd opgebouwd bij de sociale woningbouw vereniging.
Bij deze stand van zaken zal de rechtbank bepalen dat de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder en dat de moeder het huurrecht van de echtelijke woning krijgt toegedeeld. De rechtbank zal de overeengekomen zorgregeling vastleggen. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Vakanties en feestdagen
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen hebben de ouders ook overeenstemming, namelijk dat de regeling die in de voorlopige voorzieningen procedure is vastgelegd kan worden voortgezet. De rechtbank zal deze vakantieregeling vastleggen.
Informatie- en consultatieregeling
De vader verzoekt de informatie- en consultatieregeling vast te stellen, waarbij de ouders communiceren via mail en whatsapp, in spoed bellen, en dat partijen elkaar informeren na de overdracht van de kinderen naar de andere ouder. De rechtbank heeft van de moeder geen bezwaren gehoord tegenover deze informatie- en consultatieregeling. Deze regeling acht de rechtbank in het belang van de kinderen en zal de rechtbank daarom vastleggen.
Kinderalimentatie
Bij het bepalen van de hoogte van kinderalimentatie hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (de expertgroep).
Behoefte
De ouders zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen in 2025 € 1.118,- per maand bedraagt, wat neerkomt op € 559,- per kind per maand.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte over de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht vader
Voor wat betreft de berekening van de draagkracht van de vader zijn de ouders het er ook over eens dat moet worden uitgegaan van een bruto arbeidsinkomen van € 4.427,- per maand, blijkend uit zijn loonstroken van januari tot en met mei 2025. Daarvan uitgaand en rekening houdend met een vakantietoeslag van 8%, een ingehouden pensioenpremie van € 92,- per maand, netto werknemerspremies van € 12,- per maand, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader op € 3.476,- per maand.
Verder is niet in geschil dat rekening moet worden gehouden met de aflossing van schulden. In dat kader zal de rechtbank twee berekeningen maken. De eerste ziet op de periode tot 1 februari 2026 waarin de vader een bedrag van € 657,- per maand in totaal (510 + 147) aflost op zijn schulden bij de ING en de belastingdienst. De tweede berekening ziet op de periode vanaf 1 februari 2026, omdat vanaf dat moment de schuld bij de belastingdienst is afgelost. Vanaf dat moment zal de rechtbank rekening houden met enkel de aflossing van de schuld bij de ING van € 510,- per maand.
Periode tot 1 februari 2026
Het NBI van de vader is hoger dan € 2.125,-, zodat de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.310 + bedrag aflossing schulden)] zal hanteren.
De draagkracht van de vader in de periode tot 1 februari 2026 bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [3.476 – (1.042,80 + 1.310 + 657)] = afgerond € 326,- per maand.
Periode vanaf 1 februari 2026
De draagkracht van de vader in de periode vanaf 1 februari 2026 bedraagt volgens de formule:
70% x [3.476 – (1.042,80 + 1.310 + 510)] = afgerond € 429,- per maand.
Draagkracht moeder
De ouders zijn het bij de berekening van de draagkracht van de moeder niet eens over het inkomen waarvan moet worden uitgegaan.
Volgens de moeder moet rekening worden gehouden met een bruto arbeidsinkomen van € 1.160,- per maand blijkend uit haar loonstroken van februari tot en met mei 2025, gebaseerd op 16 uur werken per week. De moeder stelt dat zij niet meer uur kan werken, omdat zij meer zorg voor de kinderen draagt en omdat zij last heeft van haar rug en schouders.
Volgens de vader heeft de moeder een verdiencapaciteit van € 25.000,- per jaar. De vader ziet niet in waarom de moeder niet meer uur kan werken. Ook blijkt nergens uit dat zij fysiek beperkt is. De keuze om maar 16 uur per week te werken kan niet financieel worden afgewenteld op de vader.
De rechtbank acht voor de draagkracht berekening een bruto jaarloon van € 25.000,- realistisch. Van de moeder kan naar het oordeel van de rechtbank worden verwacht dat zij 24 uur per week gaat werken. Niet gebleken is dat de moeder vanwege fysieke klachten niet meer dan 16 uur per week zou kunnen werken. Uit haar loonstroken van 2025 blijkt een bruto jaarloon van € 16.716,77. Omgerekend naar 24 uur werken per week, moet de moeder in staat worden geacht om € 25.000,- per jaar te verdienen. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
Uitgaand van een bruto jaarinkomen van € 25.000,- per jaar, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.843,- per maand.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met een aflossing van schulden van € 291,38 per maand, zoals blijkt uit de ING-afschrift persoonlijke lening, ingediend als productie 5A.
Omdat het NBI van de moeder hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.310 + bedrag aflossing schulden)] hanteren.
De draagkracht van de moeder bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [ 2.843 – (852,90 + 1.310 + 291,38)] = afgerond € 272,- per maand.
Gezamenlijke draagkracht
In de periode tot 1 februari 2026 bedraagt de gezamenlijke draagkracht van de ouders € 598,- per maand (326 + 272).
In de periode vanaf 1 februari 2026 bedraagt de gezamenlijke draagkracht van de ouders € 701,- per maand (429 + 272).
In beide perioden is de gezamenlijke draagkracht onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.118,- per maand te voorzien. In de eerste periode bedraagt het tekort € 520,- per maand (1.118 – 598) en in de tweede periode bedraagt het tekort € 417,- per maand (1.118 – 701). De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Het tekort wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend.
Zorgkorting
Voor wat betreft de zorgkorting volgt de rechtbank de richtlijn van de expertgroep, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Omdat de kinderen gemiddeld twee dagen per week bij de vader zullen zijn, zal de rechtbank rekening houden met een forfaitaire zorgkorting van 25%. De zorgkorting bedraagt 25% van de behoefte, dus afgerond € 280,- per maand.
Zoals hiervoor overwogen wordt het tekort aan draagkracht aan beide ouders voor de helft toegerekend.
In de periode tot 1 februari 2026 betekent dit voor de vader dat de helft van het tekort, zijnde € 260,- (520 / 2), in mindering komt op zijn zorgkorting. De door de vader te betalen bijdrage wordt dan als volgt berekend: 326 – (280 – 260) = € 306,- per maand.
In de periode vanaf 1 februari 2026 betekent dit voor de vader dat de helft van het tekort, zijnde € 209,- (417 / 2), in mindering komt op zijn zorgkorting. De door de vader te betalen bijdrage wordt dan als volgt berekend: 429 – (280 – 209) = € 358,- per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum vaststellen voor de eerste periode de datum dat de vader de echtelijke woning heeft verlaten en voor de tweede periode 1 februari 2026.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de vader, met ingang van de datum dat de vader de echtelijke woning verlaat en tot 1 februari 2026, te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 306,- per maand, wat neerkomt op € 153,- per kind per maand.
De rechtbank zal de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2026 vaststellen op € 358,- per maand, wat neerkomt op € 179,- per kind per maand. Daarbij moet dit bedrag aan kinderalimentatie wel nog met ingang van 1 januari 2026 worden vermeerderd met de wettelijke indexering.
Aanhechten berekening
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de draagkracht. De rechtbank zal deze berekening aanhechten.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [dag] 2012 te [plaats] . Het Nederlandse recht kende toen nog als huwelijksgoederenstelsel de algehele gemeenschap van goederen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij huwelijkse voorwaarden een daarvan afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat er tussen partijen sinds [dag] 2012 sprake is van een gemeenschap van goederen. Deze gemeenschap moet op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is 12 juni 2025, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen bestanddelen geldt in beginsel de datum van feitelijke verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of tenzij daarvan op basis van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken.
Omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen en schulden al dan niet in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen:
voertuigen
inboedel
bankrekeningen
appartement in Marokko en de daaraan verbonden leningen en schenkingen
overige schulden
Ad. a) voertuigen
Mercedes CLA en Mini
Partijen zijn het erover eens dat de Mercedes CLA met kenteken [kenteken 1] aan de vrouw kan worden toegedeeld voor een waarde van € 15.400,-, onder verrekening van de helft daarvan met de man. De rechtbank zal aldus bepalen.
Partijen zijn het erover eens dat de Mini met kenteken [kenteken 2] aan de man kan worden toegedeeld voor een waarde van € 1.750,-, onder verrekening van de helft daarvan met de vrouw. De rechtbank zal aldus bepalen.
Mercedes Sprinter bestelbus
De vrouw stelt dat de Mercedes Sprinter bestelbus met kenteken [kenteken 3] in de gemeenschap valt en dus voor verdeling in aanmerking komt.
De man stelt dat de bestelbus in de periode van 11 juli 2023 tot 2 april 2025 op naam van de man heeft gestaan. De man was niet de chauffeur, maar een familielid van hem wel. Vanaf 2 april 2025 is de bestelbus geëxporteerd, zodat de bus geen onderdeel meer is van de gemeenschap op de peildatum. De man heeft hiertoe, zoals besproken op de zitting, nog nadere stukken ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door de man ingediende RDW uitdraai dat de bestelbus op de peildatum niet meer in de gemeenschap viel, zodat deze auto niet voor verdeling in aanmerking komt.
Ad. b) inboedel
De man heeft een niet uitputtende inboedellijst opgesteld en ingediend. De rechtbank heeft daarvan op de zitting aan partijen aangegeven dat zij deze lijst zelf moeten aanvullen en in onderling overleg verdelen, waarbij de rechtbank heeft aangegeven dat zij om en om een inboedelgoed mogen kiezen totdat de inboedel is verdeeld. De rechtbank zal aldus bepalen.
Ad. c) bankrekeningen
De man heeft bewijs van zijn bankrekeningen en saldi overgelegd als productie 6, 7, 8, 9 en 10. Van de vrouw beschikt de rechtbank niet over een overzicht van haar bankrekeningen. Dat moet zij rechtstreeks aan de man doen toekomen. De vrouw heeft in ieder geval één ING betaalrekening.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekeningen voortzet onder de verplichting de saldi op de peildatum bij helfte met elkaar te verrekenen. Daarbij moeten partijen in ieder geval over en weer afschriften verstrekken over de saldi op de peildatum 12 juni 2025. De rechtbank zal aldus bepalen.
Ad. d) appartement in Marokko en de daaraan verbonden leningen en schenkingen
Partijen zijn het erover eens dat het appartement in Marokko op beider naam staat en dat die in de gemeenschap valt. De rechtbank beschikt nauwelijks over enige informatie of bewijs van het bestaan van dit appartement, behalve een Arabisch stuk waarvan partijen stellen dat dat het eigendomsbewijs van het appartement in Marokko is. Partijen zijn het er in ieder geval over eens dat zij schulden zijn aangegaan voor de aankoop van dit appartement. Volgens de man bedraagt de hoogte van die schulden nu nog ongeveer € 46.000,-. Volgens de vrouw zijn de schulden nu minder dan dat. De man schat de waarde van het appartement nu op € 60.000,-. De vrouw heeft daarvan gezegd dat dat kan kloppen.
De rechtbank zal het appartement in Marokko toedelen aan de man. De man heeft een hoger inkomen dan de vrouw zodat de rechtbank de man eerder dan de vrouw in staat acht het appartement in Marokko financieel over te nemen. Niet gebleken is dat de vrouw in staat is om én de schulden die op de woning rusten te betalen én de man de helft van de resterende overwaarde van de woning te betalen. In dat kader overweegt de rechtbank verder dat de vrouw uit hoofde van de verdeling van de auto’s, en op termijn de schuld voor de persoonlijke leningen (zie hierna onder ad. e), ook al een geldbedrag aan de man verschuldigd is.
Omdat de vrouw heeft aangegeven dat het wel kan kloppen dat het appartement in Marokko € 60.000,- waard is en de rechtbank verder geen enkel bewijsstuk heeft over hoeveel de woning waard is, zal de rechtbank het appartement in Marokko toedelen aan de man voor een waarde van € 60.000,-. Over die waarde zeggen partijen in ieder geval allebei dat dat wel juist kan zijn. Het is aan partijen zelf om te bezien wat de hoogte precies is van de schulden die op het appartement rusten. Daarna kan duidelijk worden welk bedrag de man aan de vrouw moet betalen uit hoofde van de toedeling van het appartement aan hem. Daarbij staat vast dat dat bedrag in ieder geval € 7.000,- p.m. is, zijnde de helft van € 14.000,- (60.000 – 46.000). Het bedrag kan mogelijk hoger uitvallen dan € 7.000,-, afhankelijk van hoeveel lager de schulden mogelijk zijn.
De rechtbank zal aldus bepalen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Ad. e) overige schulden
Partijen zijn het erover eens dat de persoonlijke lening op naam van de man € 17.782,78 bedraagt en dat de persoonlijke lening op naam van de vrouw € 9.784,65 bedraagt.
Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex-)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex-)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex-)echtgenoot.
Omdat ieder op de eigen lening aflost, heeft de man na aflossing van de lening op zijn naam een regresvordering op de vrouw van € 3.999,06 ((17.782,78 – 9.784,65) / 2).
Nu dit al uit de wet voortvloeit, hoeft de rechtbank dit niet vast te leggen in een beslissing. De rechtbank zal het verzoek op dit punt daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, met elkaar gehuwd op [dag] 2012 te [plaats] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader zullen zijn:
  • de ene week van maandag uit school tot woensdag naar school;
  • de andere week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
*
bepaalt als verdeling van de vakanties en feestdagen de volgende regeling:
  • zomervakantie: even jaren eerste helft bij de man en tweede helft bij de vrouw, in oneven jaren andersom;
  • herfstvakantie: oneven jaren bij de vrouw en even jaren bij de man;
  • kerstvakantie: oneven jaren eerste week bij de man en tweede week bij de vrouw, even jaren andersom;
  • voorjaarsvakantie: oneven jaren bij de man en even jaren bij de vrouw;
  • meivakantie: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
  • eerste kerstdag: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
  • tweede kerstdag: even jaren bij de vrouw en oneven jaren bij de man;
  • goede vrijdag: bij ouder daar waar de kinderen het weekend zullen verblijven;
  • eerste en tweede paasdag: waar de kinderen op dat moment in kader reguliere zorgregeling zullen verblijven;
  • hemelvaart: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
  • koningsdag: even jaren bij de man en oneven jaren bij de vrouw;
  • sinterklaas 5 december: even jaren bij de vrouw en oneven jaren bij de man;
  • Vaderdag: vanaf zaterdag 19.00 uur bij de man;
  • Moederdag: vanaf zaterdag 19.00 uur bij de vrouw;
  • verjaardag van man tot volgende dag naar school of bij geen school tot 10.00 uur: bij de man;
  • verjaardag vrouw tot volgende dag naar school of bij geen school tot 10.00 uur: bij de vrouw;
  • verjaardag kinderen, de dag zelf: in oneven jaren bij de man en even jaren bij de vrouw;
  • Suikerfeest: even jaren bij man in de ochtend en bij de vrouw in de middag, en oneven jaren bij de vrouw in de ochtend en bij de man in de middag;
  • Offerfeest: even jaren de eerste dag bij de man en de tweede dag bij de vrouw, en oneven jaren de eerste dag bij de vrouw en de tweede dag bij de man;
*
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning gelegen aan het adres [adres] ( [postcode] ) te [plaats] ;
*
stelt een informatie- en consultatieregeling vast waarbij de ouders communiceren via mail en whatsapp, de ouders in spoed met elkaar bellen, en waarbij de ouders elkaar informeren na de overdracht van de kinderen naar de andere ouder;
*
bepaalt de door de vader, met ingang van de datum dat de vader de echtelijke woning verlaat en tot 1 februari 2026, te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op € 306,- per maand, wat neerkomt op € 153,- per kind per maand;
bepaalt de door de vader met ingang van 1 februari 2026 te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op € 358,- per maand, wat neerkomt op € 179,- per kind per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2026;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
  • deelt toe aan de vrouw: de auto Mercedes CLA met kenteken [kenteken 1] voor een waarde van € 15.400,-, waarbij zij de helft daarvan (€ 7.700,-) aan de man moet doen toekomen;
  • deelt toe aan de man:
  • de auto Mini met kenteken [kenteken 2] voor een waarde van € 1.750,-, waarbij hij de helft daarvan (€ 875,-) aan de vrouw moet doen toekomen;
  • het appartement in Marokko voor een waarde van € 60.000,-, onder de verplichting om na aflossing van de nog op de woning rustende schulden, de helft van de resterende overwaarde aan de vrouw te doen toekomen;
  • bepaalt ten aanzien van de inboedelgoederen dat partijen deze in onderling overleg zullen verdelen, door de inboedellijst aan te vullen en ieder om en om een inboedelgoed te kiezen;
  • bepaalt dat partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van de saldi van de bankrekeningen van de man en de vrouw, en dat de vrouw de bankrekening(en) op haar naam zal voortzetten en de man de bankrekeningen op zijn naam zal voortzetten;
*
verklaart de beschikking – met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 september 2025.