ECLI:NL:RBDHA:2025:18264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.34479 en NL25.34480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over vervolging door Butt-kaste

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 september 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Pakistaanse eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van de eiser over vervolging door de Butt-kaste ongeloofwaardig werden geacht. De eiser, geboren op 25 augustus 1983, had verklaard dat hij en zijn familie door leden van de Butt-kaste waren bedreigd en dat hij in Pakistan was beschoten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser niet samenhangend en aannemelijk waren, en dat er geen gegronde vrees voor vervolging was. De rechtbank vond het ook relevant dat de eiser meerdere keren vrijwillig naar Pakistan was teruggekeerd, wat afbreuk deed aan zijn geloofwaardigheid. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag op goede gronden als kennelijk ongegrond had afgewezen en dat het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod niet in strijd waren met de wetgeving. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.34479 en NL25.34480
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Noordeloos).

Inleiding

1. Eiser heeft op 12 juli 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 27 juli 2025 en het aanvullende besluit van 29 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T.M. Butt als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op 25 augustus 1983. Eiser heeft verklaard dat leden van de Butt-kaste zijn familie hebben geprobeerd af te persen. Toen eiser en zijn familie weigerden te betalen, is eiser beschoten en gewond geraakt. Eiser is vervolgens naar Saoedi-Arabië vertrokken om te werken, maar ook daar is hij aangevallen door de Butt-kaste. Eiser heeft verklaard dat zijn woning daarna, op 3 juli 2025, opnieuw is beschoten door dezelfde groep. Bij terugkeer naar Pakistan vreest eiser voor de Butt-kaste.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief); en
de problemen met de Butt-Kaste (ook wel het tweede asielmotief).
3.1.
Verweerder vindt het eerste asielmotief geloofwaardig, maar het tweede asielmotief niet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [1] Verweerder vindt dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag [2] en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [3] . Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt over het visum en zijn reisbewegingen. [4] Verweerder heeft een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar [5] opgelegd. Op 29 juli 2025 heeft verweerder een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd voor Qatar, omdat is gebleken dat eiser kan terugkeren naar de luchthaven van Doha op een removal order.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarvoor het volgende aangevoerd. Allereerst stelt verweerder ten onrechte dat eiser geen vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM vanwege zijn problemen met de Butt-kaste. Verweerder heeft zich daarnaast ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser is teruggekeerd naar Pakistan en aldaar tijdelijk geen nieuwe aanslagen heeft ondervonden, afbreuk doet aan de gegrondheid van eisers vrees. Verder heeft verweerder de asielaanvraag ten onrechte afgedaan als kennelijk ongegrond, omdat er geen sprake is van een opzettelijke misleiding. Eiser vindt daarnaast dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit, een onmiddellijke vertrekplicht en inreisverbod heeft opgelegd. Tenslotte, heeft eiser op zitting een nieuwe grond aangevoerd en een beroep gedaan op het Adrar-arrest [6] . Uit dit arrest moet blijken dat verweerder geen standaardoverwegingen mag opnemen in het besluit. Verweerder had meer onderzoek moeten doen en er had een individuele beoordeling van de bewijsstukken moeten plaatsvinden. Ook had verweerder op basis van dit arrest moeten motiveren waarom de combinatie van eerdere aanvallen, recente beschietingen en het ontbreken van bescherming door de autoriteiten geen reëel risico op ernstige schade oplevert in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. Allereerst oordeelt de rechtbank dat het op zitting aangevoerde Adrar-arrest niet relevant is in de onderhavige zaak. In dit arrest is namelijk besloten dat de nationale rechter, die de rechtmatigheid moet toetsen van de inbewaringstelling van een vreemdeling met het oog op diens verwijdering ter uitvoering van een definitief terugkeerbesluit, ook verplicht is om na te gaan of het beginsel van non-refoulement, het belang van het kind en het familie- en gezinsleven zich verzetten tegen die verwijdering. De rechtbank ziet niet in in hoeverre dit relevant is of van toepassing is op onderhavige zaak. Eiser heeft dit ook niet op zitting met zijn uitleg kunnen verduidelijken. Verweerder heeft op zitting aangevoerd dat deze nieuwe grond in strijd is met de goede procesorde en dat hij schriftelijk wil reageren als de rechtbank oordeelt dat het arrest relevant is voor onderhavige zaak. Hoewel de nieuwe grond laat is ingediend, oordeelt de rechtbank dat er, gelet op het voorgaande, geen sprake is van strijd met de goede procesorde.
Mocht verweerder eisers problemen met de Butt-kaste ongeloofwaardig vinden?
7. De rechtbank begrijpt eiser zo, dat hij betoogt dat verweerder eisers problemen met de Butt-kaste ten onrechte ongeloofwaardig vindt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze problemen ongeloofwaardig heeft mogen vinden, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk doelwit is van de Butt-kaste. Verweerder mocht daarbij betrekken dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom juist zijn aangifte tegen de Butt-kaste zou hebben geleid tot de door eiser gestelde problemen, nu eiser zelf heeft verklaard dat er in zijn regio tientallen aangiftes werden gedaan tegen de Butt-kaste. [7] Verweerder mocht ook vinden dat de enkele omstandigheid dat eiser gewond is geraakt in 2010 niet zonder meer betekent dat er sprake is van een systematische en persoonlijke vervolging.
7.1.
Verder heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschieting van 3 juli 2025 is gepleegd door [naam] . Zoals verweerder terecht heeft gesteld, blijkt immers uit eisers eigen verklaringen dat [naam] destijds al geruime tijd in het buitenland zat. [8] Ook mocht verweerder vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Saoedi-Arabië is aangevallen door de Butt-Kaste. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat niet is vast te stellen of te verifiëren door wie eiser is aangevallen, gezien eiser is aangevallen door een groep gemaskerde mannen. Verweerder mocht daarbij vinden dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd wat het verband is met de Butt-kaste of hoe de Butt-kaste hem heeft kunnen vinden in Saoedi-Arabië. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser in zijn gronden niet heeft geconcretiseerd waarom verweerders besluitvorming in het bestreden besluit tekortschiet, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
7.2.
Eisers standpunt dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat eisers terugkeer naar Pakistan afbreuk doet aan de geloofwaardigheid, volgt de rechtbank niet. Eiser is in 2021, 2023 en in 2025 teruggekeerd naar Pakistan. Eiser heeft op zitting verduidelijkt dat hij in 2021 en 2023 is teruggekeerd naar Pakistan vanwege vakantie. In 2025 is eiser terug gekeerd naar Pakistan vanwege de bevalling van zijn vrouw. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser meerdere keren vrijwillig is teruggekeerd naar Pakistan afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen. Verweerder mocht daarbij betrekken dat het niet te rijmen is dat eiser ervoor heeft gekozen om vrijwillig terug te keren naar Pakistan vanwege vakantie, terwijl hij naar eigen zeggen eerder slachtoffer is geworden van gerichte aanvallen en met de dood is bedreigd. Dat eiser in 2025 is teruggekeerd vanwege persoonlijke noodzaak, maakt het voorgaande niet anders. Van iemand die voor zijn leven vreest, mag worden verwacht dat hij zich niet blootstelt aan datzelfde gevaar. Dat eiser is teruggekeerd omdat hij de hoop had dat de situatie inmiddels is verbeterd, mede omdat de dreiger niet meer lokaal aanwezig was, verandert het oordeel van de rechtbank eveneens niet. Eiser heeft dit namelijk pas na 3 juli 2025 vernomen. Eiser was destijds al drie keer teruggekeerd naar Pakistan. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de omstandigheid dat er tijdelijk geen nieuwe aanslagen hebben plaatsgevonden afbreuk doet aan de gegrondheid van eisers vrees. Dit volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft mogen vinden dat de omstandigheid dat eiser geruime tijd probleemloos in Pakistan heeft verbleven afbreuk doet aan geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen en de ernst van de gestelde acute dreiging. Verweerder mocht daarbij tegenwerpen dat dit eisers stelling dat er sprake is van een actuele en acute dreiging ondermijnt.
Mocht verweerder de asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?
8. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet kan verweerder een aanvraag als kennelijk ongegrond afwijzen indien de vreemdeling de minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
8.1.
De rechtbank volgt eisers standpunt dat de asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond niet. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [9] volgt dat er sprake is van misleiding als eiser zich bedient van een vals verblijfsdocument en die valsheid, hoewel hij daarvan op de hoogte was of had kunnen zijn, achterhoudt. Eiser heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de valsheid van het visum, omdat hij zijn reisdocumenten via een tussenpersoon heeft geregeld. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat eiser gebruik heeft gemaakt van niet-officiële kanalen, waardoor hij wel had kunnen weten dat zijn visum vals was. Gezien eiser op de hoogte had kunnen zijn van de valsheid van het visum, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser verweerder heeft misleid door zijn paspoort met het visum als echt te presenteren en van de (mogelijke) valsheid van het visum geen melding te maken. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat eiser zelf verantwoordelijk is voor zijn reisdocumenten. De omstandigheid dat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij niet weet waar sommige reisstempels vandaan komen, verandert het oordeel van de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk niet zelf melding gedaan bij de autoriteiten dat zijn paspoort voor een langere periode in handen is geweest van een reisagent, en heeft pas toelichting gegeven over de reisstempels nadat er in het aanmeldgehoor naar is gevraagd. [10] Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond af kunnen doen.
Mocht verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod opleggen?
9. Nu de rechtbank reeds heeft overwogen dat verweerder eisers problemen met de Butt-kaste ongeloofwaardig mocht vinden, overweegt de rechtbank dat het door verweerder opgelegde terugkeerbesluit niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag. Uit artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw volgt dat verweerder kan bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond. Nu uit hetgeen in het voorgaande is overwogen, volgt dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Verweerder was eveneens gehouden om een inreisverbod tegen eiser uit te vaardigen met toepassing van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, nu aan eiser op goede gronden een vertrektermijn is onthouden.

Conclusie en rechtsgevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 30b, eerste lid, onder c, Vw.
5.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (Adrar).
7.Nader gehoor, pagina 7.
8.Nader gehoor, pagina 10.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
10.Aanmeldgehoor, pagina 8.