ECLI:NL:RBDHA:2025:18267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
09-032338-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling met ontslag van rechtsvervolging en TBS-maatregel

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 januari 2025 in 's-Gravenhage een poging tot doodslag heeft gepleegd, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. De verdachte, geboren in 1989 in Turkije, was op het moment van de feiten gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. Tijdens de zittingen op 9 mei, 30 juni en 16 september 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft aangever [aangever 1] met een mes bedreigd en geprobeerd te steken, terwijl hij ook een deur heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ernstige psychische stoornis, waardoor hij niet strafbaar werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen jas teruggegeven aan de aangever en het mes onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-032338-25
Datum uitspraak: 30 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] (Turkije),
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting [locatie] , [adres 1] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 mei 2025, 30 juni 2025 (beide pro forma) en 16 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. Z. Yeral naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 januari 2025 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes op die [aangever 1] heeft ingestoken, althans met een mes in de richting van de romp en/of arm van die [aangever 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2025 te 's-Gravenhage, met voorbedachten rade
[aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1]
- ten val te brengen,
- te schoppen en/of
- te slaan;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2025 te 's-Gravenhage [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [aangever 1] een mes en ijzeren staaf te tonen en,
- met dat mes en die ijzeren staaf op die [aangever 1] toe te lopen en/of achter die [aangever 1] aan te rennen;
3.
hij op of omstreeks 29 januari 2025 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdeuren, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet primair tenlastegelegde met betrekking tot feit 1 (poging moord) en tot bewezenverklaring van de feiten 2 en 3.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 (impliciet primair en subsidiair) op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden nu er geen opzet op de dood zou zijn geweest en er ook geen sprake was van een op de dood gerichte uitvoeringshandeling.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs niet uitgelaten over het meer subsidiaire tenlastegelegde.
Feit 2
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 geen standpunt ingenomen.
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. Er was geen sprake van opzet op de vernieling.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025031584, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 105, het proces-verbaal forensisch onderzoek aan een jas (PL1500-2025031584-40) en het proces-verbaal van bevindingen (PL1500-2025031584-37).
De rechtbank heeft op basis van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
-
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 september 2025, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik een mes en een staaf in mijn handen heb gehad. Ja, dat had ik. U, voorzitter, vraagt mij waar ik het mes vandaan had. Het mes lag bij hem op de kamer. Dat mes heb ik gepakt en ik ben achter hem aan gerend. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat het incident plaatsvond nabij de [adres 2] in Den Haag op 29 januari 2025. Ja. U, voorzitter, houdt mij voor dat er een mes is aangetroffen bij mijn aanhouding en u vraagt mij of dat het zelfde mes was dat ik vasthield toen ik achter [aangever 1] aan rende. Ja, dat was het zelfde mes. U, voorzitter, vraagt mij of ik mij kan voorstellen wanneer ik met een mes en een staaf achter iemand aan loop dat het mogelijk bedreigend kan overkomen? Ja, dat kan ik mij wel voorstellen. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik op 29 januari 2025 een deur heb vernield in de woning aan de [adres 2] in Den Haag? Ja, dat klopt.
-
Het proces-verbaal van aangifte van aangever [aangever 1] , opgemaakt op 30 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 12 e.v.):
Op 29 januari 2025 kwam de man in het oranje shirt op mij aflopen met in zijn hand een groot mes en ijzeren staaf. Ik rende naar buiten en de man in het oranje t-shirt achtervolgde mij. Hij gooide met de ijzeren staaf naar mij, waardoor ik op straat viel. De man in het oranje shirt heeft mij geschopt en geslagen op mijn lichaam en gezicht terwijl ik op de straat lag en daarna heeft hij mij gestoken met een mes. Het mes raakte mijn linker bovenarm en ik voelde een steek in mijn linker zij. Gelukkig had ik dikke kleding aan, waar het mes niet doorheen ging. Mijn jas is kapot op mijn linkermouw. Ik voel pijn op mijn linker zij.
-
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [aangever 1] , opgemaakt op 30 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 15-17):
Ik ben gisteren thuisgekomen na werk. Ik kwam erachter dat iemand met een
Koerdische afkomst boven in ons huis woont. En toen begon hij ook tegen de deuren te bonzen, met stokslagen tegen de deuren te slaan. (…) Hij stond boven aan de trap in de woning aan de [adres 2] in Den Haag. Hij had een groot mes bij zich van ongeveer 30 centimeter en een ijzeren stang. Hij kwam bedreigend op ons af en zei: ‘hoerenzoon ik ga jullie snijden’. Ik had angst en ik ben weg gelopen. Toen ik op de grond lag stond hij naast mij. Hij was op mij aan het insteken. Ik was echt bang en dacht dat hij op mij zou insteken op mijn hart. (…) Zijn naam is [de verdachte] . V: U rende naar buiten, een stang werd gegooid, toen viel u op de grond en werd er op u in gestoken? A: Ja, precies. Hij zei: “ik ga je doden ik ga je niet laten leven”. Terwijl hij aan het schoppen en steken was, bleef hij dit soort dingen maar roepen.
-
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2025, voor zover inhoudende (p. 47-48):
Ik vroeg [getuige] te vertellen wat er gebeurd was op de avond van woensdag
29 januari 2025. Ik hoorde dat [getuige] het volgende verklaarde:
Ik zag dat [de verdachte] boven in huis was en zag dat hij aan de drugs was. [aangever 1] (zo wordt [aangever 1] genoemd door [getuige] ) en ik zijn gelijk naar onze eigen kamer gegaan. Ik hoorde dat [de verdachte] begon te schreeuwen en zag dat hij de deuren kapot ging maken. Ik zag dat hij er tegen sloeg. (…) Ik ben vervolgens samen met [aangever 1] naar buiten gegaan en kwam ongeveer twee uur later weer terug op de [straatnaam] . We deden de deur open en zetten een paar stappen op de trap. Ik keek naar boven en zag dat [de verdachte] daar stond. Ik zag dat hij een mes in zijn rechterhand vast had en een ijzeren staaf en een telefoon in zijn linkerhand. Ik zag dat hij tegen zijn telefoon aan het praten was toen hij naar beneden kwam lopen. Ik zag dat hij weer naar ons keek en zei: "Nu heb ik jullie te pakken, ik ga jullie vermoorden". (…) Ik zag dat [aangever 1] naar buiten kwam en wegrende. Ik zag dat [de verdachte] een ijzeren staaf naar [aangever 1] gooide en dat [aangever 1] hierdoor ten val kwam. Daarna begon [de verdachte] met het mes op [aangever 1] in te steken.
-
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 55, inclusief bijlagen p. 57-60):
Op donderdag 30 januari 2025 heeft er een steekincident plaatsgevonden op de [adres 2] te 's-Gravenhage. De opsporingsambtenaren ter plaatse hebben twee voorwerpen in beslaggenomen die in relatie staan met het gepleegde strafbare feit.
In beslaggenomen jas. Bij het slachtoffer [aangever 1] is er een jas in beslaggenomen. Deze jas vertoont 3 gaten waarover het slachtoffer heeft verklaard dat dit met een mes is aangebracht door de verdachte.
In beslaggenomen mes. In het huis waar de steekpartij mogelijk heeft plaatsgevonden is er een zilveren broodmes gevonden op een matras. Het mes heeft de volgende kenmerken; broodmes, volledige lengte is tot 35 centimeter lang, snijvlak van het mes is tot 3 centimeter breed, lemmet is tot 14 centimeter.
-
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek aan een jas (PL1500-2025031584-40), opgemaakt op 17 april 2025, voor zover inhoudende (inclusief de fotobijlagen p. 5 en 6):
Op woensdag 19 februari 2025 heb ik, verbalisant, naar aanleiding van een poging tot
doodslag/moord, forensisch onderzoek aan een jas van het slachtoffer [aangever 1] verricht aan het Bureau Forensische Opsporing te Leiderdorp. Het slachtoffer zou volgens de verklaring van het slachtoffer in de woning aan de [adres 2] te Den Haag in zijn jas zijn gestoken met mogelijk een mes.
Tijdens het onderzoek aan de jas zag en hoorde ik dat:
- aan de achterzijde van de linkermouw, ter hoogte van de bovenarm, drie beschadigingen zaten van verschillende grootte;
- de grootste beschadiging 4x1 centimeter groot was;
- de middelgrote beschadiging 2x1 centimeter groot was;
- in de grootste beschadiging aan de bovenzijde een mogelijke scherprandige beschadiging zat;
- in de middelgrote beschadiging een mogelijke scherprandige beschadiging aan de onderzijde zat;
- de grote en de middelgrote beschadigingen zeer wel mogelijk afkomstig kunnen zijn van scherprandig voorwerp zoals een mes.
Gezien de locatie van de twee scherprandige beschadigingen is het mogelijk dat er twee maal is gestoken.
-
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , opgemaakt op 30 januari 2025, voor zover inhoudende: (p. 68, 69, inclusief (foto)bijlagen p. 74 en 75):
Ik wil aangifte doen van vernieling, gepleegd op de [adres 2] te ‘s-Gravenhage op 29 januari 2025. Ik doe aangifte tegen [de verdachte] . Hij verbleef in mijn woning die ik aan mijn werknemers verhuur. Ik heb de vernieling nog niet gezien maar ik hoorde van de jongens dat alle deuren binnen in de woning gaten betreffen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De verdachte heeft verklaard dat hij met een mes achter aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) is aangerend. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, zoals hiervoor weergegeven, vast dat de verdachte vervolgens met dat mes heeft ingestoken [aangever 1] . Zowel [aangever 1] als de getuige [getuige] verklaren hierover en die verklaringen worden bovendien ondersteund door de onderzoeksbevindingen aan de jas van [aangever 1] .
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van [aangever 1] en zo ja, of de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Opzet op de dood?
De verdachte heeft met een zilveren broodmes mes ingestoken op [aangever 1] . Het mes had een aanzienlijk lemmet, waarmee het een geschikt middel is om iemand ernstig mee te verwonden. [aangever 1] lag ten tijde van het steken door de verdachte op de grond. Gelet op verklaringen van [aangever 1] en de geconstateerde beschadigingen aan diens jas, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte, terwijl [aangever 1] op de grond lag, heeft gestoken in (de richting van) het bovenlichaam van [aangever 1] , een deel van het lichaam waar zich enkele vitale organen en (slag)aders bevinden. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het lichaam van [aangever 1] en daarbij die vitale organen of (slag)aders zou raken in welk geval [aangever 1] had kunnen komen te overlijden. Uit het handelen van de verdachte kan zijn opzet dus worden afgeleid.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op de dood van [aangever 1] , nu hij volledig handelde vanuit onder meer zijn manisch-psychotisch toestandsbeeld. De rechtbank stelt voorop dat een ernstige psychische stoornis slechts aan de bewezenverklaring van opzet in de weg kan staan indien bij de verdachte ten tijde van zijn of haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn of haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De rechtbank acht in dit verband van belang dat de verdachte zich goed herinnert dat hij een mes vast heeft gehad en dat hij heeft verklaard dat hij zich met het mes wilde verdedigen. Uit deze uitlatingen leidt de rechtbank af dat de verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde in ieder geval in enige mate bewust was van zijn handelen en dat bij de verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzet had op de dood van [aangever 1] .
Voorbedachte raad?
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte enige tijd van beraad gehad. Daarmee heeft de verdachte de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad. Er is volgens de officier van justitie daarom sprake van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet worden vastgesteld dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld (HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1112).
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het is onduidelijk wat er voorafgaand en tijdens het steken van [aangever 1] bij de verdachte is omgegaan en of de verdachte zich op het besluit om [aangever 1] te steken daadwerkelijk heeft kunnen beraden. Dit volgt, anders dan de officier van justitie heeft bepleit, ook niet uit de uiterlijke verschijningsvorm. Dat de verdachte al met een mes en ijzeren staaf in zijn hand op de trap klaar stond toen [aangever 1] thuis kwam, hoeft niet te betekenen dat hij [aangever 1] daar met het plan om hem van het leven te beroven stond op te wachten. Er kan niet uitgesloten worden dat de verdachte [aangever 1] thuis hoorde komen, waarna hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling met een mes en ijzeren staaf in zijn hand boven aan de trap is gaan staan en achter [aangever 1] is aangerend. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank eveneens dat de verdachte, zoals hierna ook nog zal worden besproken in het kader van de strafbaarheid van de verdachte, handelde vanuit een psychose die bij hem op dat moment bestond. Door de aanwezigheid van die psychose alsmede door het ontbreken van enig (deugdelijk) inzicht in de beweegredenen van de verdachte, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte zich daadwerkelijk heeft voorgenomen om [aangever 1] van het leven te beroven en, alvorens daar uitvoering aan te geven, de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte, vóór hij [aangever 1] heeft gestoken, eerst nog enige tijd achter het slachtoffer is aangerend en daardoor mogelijk de tijd zou hebben gehad om na te denken over zijn voorgenomen handelen maakt dat niet anders.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Conclusie
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de aan de verdachte (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [aangever 1] .
Ten aanzien van feit 3
De verdachte heeft erkend dat hij uit boosheid tegen een deur heeft geslagen, waardoor deze deur beschadigd is geraakt. De verdediging heeft naar voren gebracht dat het opzet op de vernieling evenwel ontbrak, omdat de deur van slechte kwaliteit was en de verdachte niet wist dat de deur door het slaan kapot zou gaan. De rechtbank is van oordeel dat ook dit verweer dient te worden verworpen. Kijkend naar de grootte van de vernieling en het gegeven dat er meerdere beschadigingen zichtbaar zijn, kan het niet anders dan dat dit door een ferme inslag van de verdachte is gekomen. De kans bestond daardoor dat de deur daarmee onherstelbaar beschadigd zou raken. Er is daarom op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet. Verder acht de rechtbank redengevend dat de verdachte een periode gewoond heeft in de woning. Als de deur inderdaad van slechte kwaliteit was, moet hij dit ook hebben geweten toen hij een klap op de deur gaf.
De rechtbank acht daarom ook de vernieling van de deur wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 29 januari 2025 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes op die [aangever 1] heeft ingestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 januari 2025 te 's-Gravenhage [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie snijden"
;en
- die [aangever 1] een mes en ijzeren staaf te tonen
;en,
- met dat mes en die ijzeren staaf op die [aangever 1] toe te lopen en achter die [aangever 1] aan te rennen;
3.
hij op 29 januari 2025 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk deuren die aan
[aangever 2] toebehoorden heeft vernield.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten volledig het gevolg is geweest van de bij hem vastgestelde stoornis. De officier van justitie heeft er voorts op gewezen dat uit de speekseltest blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het plegen van de feiten cannabis had gebruikt en dat beide rapporteurs concluderen dat het excessieve gebruik van cannabis door verdachte een luxerend effect heeft gehad op diens psychotische stoornis. In de visie van de officier van justitie is het optreden van die stoornis daarom aan de verdachte zelf te wijten geweest (‘culpa in causa’). De officier van justitie is daarom van mening dat de verdachte slechts verminderd toerekeningsvatbaar, en dus strafbaar, is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte niet strafbaar is omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Ten gevolge daarvan dient de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van J.M. Oudejans, psycholoog (hierna: de psycholoog) van 8 mei 2025. De psycholoog concludeert dat er sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze voornoemde psychische stoornissen waren ook ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten aanwezig. Volgens de psycholoog is er voldoende informatie voorhanden om te stellen dat de verdachte op dat moment ernstig psychotisch was, dat paranoïde benadelingswanen centraal stonden in zijn belevingswereld, dat hij niet meer in staat was om situaties adequaat te beoordelen en zijn ervaringen en belevingen te toetsen aan de realiteit, en dat er sprake was van puur waan- en angstgestuurde agressie jegens zijn verbeelde belagers. Aldus concludeert de psycholoog dat de psychotische stoornis van de verdachte volledig en rechtstreeks heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. De psycholoog adviseert daarom om de feiten niet aan hem toe te rekenen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapport van dr. O.M. Guddat, psychiater (hierna: de psychiater) van 15 april 2025. De psychiater concludeert dat er sprake is van een ongespecificeerde psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De stoornissen waren volgens de psychiater ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig. De waarnemingen van de psychiater wijzen op een manisch-psychotisch toestandsbeeld, gepaard gaande met verstoorde realiteitstoetsing, verhoogde prikkelbaarheid en het overtuigde geloof dat anderen hem kwaad wilden doen of tegen hem samen spanden. Gezien de aard en ernst van de psychotische stoornis, in combinatie met de duidelijke aanwezigheid daarvan ten tijde van het ten laste gelegde, wordt geconcludeerd dat de verdachte in zeer beperkte mate in staat was om anders te handelen dan hij heeft gedaan. Het beoordelingsvermogen, de realiteitstoetsing en de gedragsregulatie waren aannemelijk ernstig verstoord. De vraag in hoeverre sprake was van een volledig ontbreken van keuzevrijheid in het handelen van de verdachte, blijft door zijn ontkennende houding onbeantwoord. Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, adviseert de psychiater deze in ten minste verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte, met ruimte voor volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. Beide deskundigen zijn het er - kort gezegd - over eens dat de psychotische stoornis van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig was en dat dit vergaande invloed heeft gehad op zijn beoordelingsvermogen, realiteitstoetsing en gedragsregulatie. De rechtbank constateert dat de psychiater, met name vanwege de ontkennende houding van de verdachte, iets gematigder oordeelt over de mate van toerekenbaarheid dan de psycholoog, die zich op het standpunt stelt dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
De psychiater geeft evenwel duidelijk in diens rapport weer dat er ook wat hem betreft ruimte is voor volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Gelet op die conclusie en in samenhang gezien met het standpunt van de psycholoog alsmede de onderbouwing van beide adviezen oordeelt de rechtbank dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet wordt verklaard.
Het beroep van de officier van justitie op het leerstuk van ‘culpa in causa’ leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank leidt uit de rapporten van de deskundigen af dat cannabisgebruik weliswaar een luxerend effect heeft gehad, maar dat veeleer sprake is van een psychotische stoornis gelegen in de persoon zelf. Dit betekent, zo begrijpt de rechtbank, dat de oorzaak van de onderhavige delicten in de kern gelegen is in de psychische gesteldheid van verdachte als geheel, en niet slechts betrekking heeft op situaties waarin verdachte drugs gebruikt heeft. Bovendien heeft de rechtbank twijfels of deze verdachte zich daadwerkelijk bewust was (of kon zijn) van de effecten van cannabisgebruik op zijn psychische toestand.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van die feiten. De verdachte is daarom niet strafbaar. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met inachtneming van zijn standpunt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de bewezen verklaarde feiten, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Een TBS-maatregel met voorwaarden is volgens de officier van justitie onuitvoerbaar omdat het de verdachte in Nederland ontbreekt aan een rechtspositie en verblijfsrecht en er sprake is van een praktische onmogelijkheid van de resocialisatie. Een TBS-maatregel met dwangverpleging zou volgens de officier van justitie een disproportionele maatregel zijn.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen straf of maatregel opgelegd dient te krijgen. Van het opleggen van een maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS of TBS-maatregel) moet worden afgezien, nu dit door de reclassering onuitvoerbaar wordt geacht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft tijdens een psychose deuren in een woning vernield, een persoon bedreigd en die persoon geprobeerd van het leven te beroven, door met een mes op hem in te steken. Doordat het slachtoffer een dikke jas droeg, is zijn letsel gelukkig beperkt gebleven. Een poging doodslag is evenwel een ernstig feit, waarvoor doorgaans hoge straffen worden opgelegd. Omdat de verdachte vanwege de psychose waarin hij verkeerde ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar is, kan er volgens de wet voor deze feiten geen straf opgelegd worden. De gedachte hierachter is dat als iemand iets in het geheel niet is toe te rekenen vanwege een psychische stoornis, het opleggen van een straf niet te rechtvaardigen is. Wel bestaat de mogelijkheid om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze maatregel aan de verdachte moet worden opgelegd.
Adviezen van de deskundigen
De psycholoog schat in voornoemd rapport dat de kans op recidive van vergelijkbare delicten als de tenlastegelegde op korte en middellange termijn relatief klein is, en op de
langere termijn, onder ongunstige omstandigheden, zou kunnen oplopen tot
matig. Om het recidiverisico ook op langere termijn te verkleinen, verdient het volgens de psycholoog de aanbeveling om de verdachte te behandelen. De focus van de psychiatrische behandeling zou moeten liggen bij medicamenteuze behandeling, psycho-educatie en voorlichting over de risico’s van cannabisgebruik en coaching om blijvend abstinent te blijven. Deze behandeling zou volgens de psycholoog in principe kunnen plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging krachtens de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WVGGZ). Complicerende en belemmerende factor bij een zorgmachtiging, en zeker bij het organiseren van een poliklinisch vervolgtraject, is echter dat de verdachte, die de Turkse nationaliteit heeft, niet beschikt over een geldige verblijfsstatus en als ongedocumenteerde vreemdeling niet beschikt over toegang tot een reguliere zorgverzekering. Het enige alternatief voor een zorgmachtiging is een TBS met dwangverpleging, aangezien een TBS met voorwaarden, gegeven het ontbreken van een geldige verblijfsstatus, niet uitvoerbaar is. Daarbij plaatst de psycholoog evenwel de kanttekening dat het opleggen van een TBS met dwangverpleging, gegeven de onmogelijkheid van resocialisatie vanwege zijn status als ongedocumenteerde vreemdeling, zou betekenen dat de verdachte, indien een terugkeer naar Turkije niet mogelijk zou zijn, tot zijn dood zal verblijven in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht, zonder mogelijkheden voor resocialisatie en met begeleid verlof als hoogst haalbare.
De psychiater schat in voornoemd rapport dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag door de verdachte matig tot hoog is, in het bijzonder wanneer adequate behandeling van zijn psychische problematiek en middelengebruik uitblijft. Bij de verdachte is sprake van een complexe psychiatrische problematiek, waarbij de exacte diagnose nog niet volledig is vastgesteld. Hoewel er duidelijke aanwijzingen zijn voor een psychotische stoornis, is aanvullend onderzoek en observatie noodzakelijk om een definitieve diagnose te stellen en een effectief medicamenteus behandelplan op te zetten. Het langdurige en intensieve cannabisgebruik van de verdachte vereist een gespecialiseerde aanpak. Er is een geïntegreerde behandeling van zowel de verslavingsproblematiek als de psychiatrische stoornis essentieel. De combinatie van een psychotisch toestandsbeeld, een stoornis in het gebruik van cannabis, beperkt ziekte-inzicht en geringe behandelmotivatie maakt dat een juridisch kader volgens de psychiater noodzakelijk wordt geacht om zowel de behandeling als de maatschappelijke veiligheid structureel te kunnen waarborgen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van
3 juni 2025. Het risico op recidive is volgens de reclassering gemiddeld tot hoog. De verdachte kampt met psychiatrisch disfunctioneren, een stoornis in middelengebruik,
maatschappelijke instabiliteit en is illegaal in Nederland. Dit alles kan onlosmakelijk verbonden worden met het (delict)gedrag en worden als prominente risicofactoren aangeduid. Intensieve (medicamenteuze) behandeling zowel gericht op het psychiatrische- als het verslavingsaspect wordt noodzakelijk geacht. De verdachte wenst aan behandeling en medicatie-inname mee te werken en zegt gemotiveerd te zijn om beschermende factoren te ontwikkelen in zijn leven. Echter maakt de reclassering zich ernstig zorgen om het maatschappelijk functioneren en het kunnen continueren van het huidige medicatiebeleid gezien zijn verblijfsstatus in Nederland. Zodra de verdachte geen medicatie gebruikt, weer cannabis zal gaan gebruiken, neemt de kans op psychotische ontregeling en agressief gedrag toe. De reclassering heeft in dit advies aangegeven dat de psycholoog en psychiater in hun adviezen onvoldoende rekening hebben gehouden met de interventiemogelijkheden in het licht van de verblijfsstatus van de verdachte. De reclassering adviseert negatief over oplegging TBS met voorwaarden. Een belangrijk onderdeel van de TBS met voorwaarden is het toewerken naar resocialisatie waarbij huisvesting, inkomen en dagbesteding de basis vormen. De TBS met voorwaarden is onuitvoerbaar voor een illegaal verblijvende vreemdeling zoals de verdachte, omdat het ontbreekt aan een rechtspositie en verblijfsrecht en er sprake is van een praktische onmogelijkheid van de resocialisatie. Gedurende de klinische behandelfase van een TBS met voorwaarden heeft de verdachte bijvoorbeeld geen mogelijkheid inkomen te vergaren, mag hij geen dagbesteding uitvoeren, omdat hij onverzekerd is (en zich ook niet kan laten verzekeren) en kan daardoor niet gewerkt worden aan resocialisatiedoelen. Later mag de verdachte geen gebruik maken van een (wettelijke toegestane) woon- of verblijfplaats, gedurende de ambulante fase, zijn er geen garanties op deelname aan (medicamenteuze) behandeling en dagbesteding. Daarnaast dreigt detentie of uitzetting tijdens het toezicht. In het geval van de verdachte kan dus geen uitvoering aan de resocialisatiedoeleinden gegeven worden waardoor er een onverantwoord risicomanagement, en met name ook een uitzichtloze situatie dreigt voor de verdachte.
Ook de zorgmachtiging krachtens de WVGGZ wordt vanuit reclasseringsoogpunt als niet uitvoerbaar en niet effectief gezien, omdat het problematisch is om een constructief nazorgtraject op te tuigen gezien zijn verblijfsstatus om dezelfde redenen als beschreven bij de TBS met voorwaarden.
De reclassering geeft aan dat in het licht van de behandelnoodzaak gedacht kan worden aan het opleggen van een TBS met dwangverpleging. Aan de TBS met dwangverpleging kan bij illegale vreemdelingen zoals de verdachte wel uitvoering worden gegeven aan de opdracht. Ook daar worden evenwel door de reclassering uitvoeringsproblemen en beperkingen in de praktijk gezien. Het behandeldoel botst met de uitzettingsplicht, er wordt niet toegewerkt naar het verkrijgen van asiel, er is geen perspectief op plaatsing in een resocialisatievoorziening en er kunnen moeilijkheden ontstaan bij terugkeer naar land van herkomst. Per saldo kan dat betekenen dat de verdachte zonder uitzicht op resocialisatie of beëindiging van de maatregel blijvend in een tbs-kliniek dient te verblijven zonder toekomstplan.
De rechtbank heeft ten slotte acht geslagen op een brief van de geneesheer-directeur van GGZ Fivoor. De geneesheer-directeur heeft in de brief beschreven dat, nu bij de verdachte sprake is van een ongewenstverklaring, niet kan worden voldaan aan het wederkerigheidsbeginsel binnen de WVGGZ. Derhalve wordt er niet voldaan aan de criteria voor het aanvragen van een zorgmachtiging. Het aanvragen van een zorgmachtiging zou volgens de geneesheer-directeur kansloos zijn.
Conclusies van de rechtbank
Uit de hiervoor besproken adviezen volgt onmiskenbaar dat er een reëel risico op recidive bestaat en dat dit risico zal toenemen wanneer een adequate behandeling van de psychische problematiek en middelengebruik uitblijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Het is de vraag binnen welk kader dit moet plaatsvinden. Uit het advies van de reclassering volgt duidelijk dat een zorgmachtiging of TBS met voorwaarden geen reële mogelijkheden zijn, nu beide opties in het geval van de verdachte, gezien zijn verblijfsstatus, onuitvoerbaar zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank resteert gelet op de hiervoor besproken adviezen en het ontbreken van enige andere optie slechts het opleggen van de TBS met dwangverpleging. De rechtbank realiseert zich dat oplegging van deze maatregel in theorie op termijn tot een voor de verdachte uitzichtloze situatie in een TBS-kliniek kan leiden. Daar staat tegenover de situatie dat de verdachte, indien wordt afgezien van het opleggen van een TBS-maatregel, onbehandeld en zonder recht op enige behandeling op straat komt te staan. De rechtbank vindt de risico’s die dat met zich brengt voor de samenleving, mede gelet op de thans bewezenverklaarde feiten, onaanvaardbaar. Voorts acht de rechtbank van belang dat de wet diverse mogelijkheden biedt om de TBS-behandeling niet langer dan noodzakelijk te laten voortduren. Het uitgangspunt bij de executie van TBS bij vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf (zoals de verdachte) is dat, waar mogelijk, wordt ingezet op een snelle en veilige repatriëring naar het land van herkomst. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen staat opgenomen in de ‘Aanwijzing tbs bij vreemdelingen’ (zie hoofdstuk 3 van die Aanwijzing).
De wettelijke vereisten van de TBS-maatregel
Om TBS met dwangverpleging op te leggen, moet aan drie vereisten worden voldaan: er is sprake van een psychische stoornis ten tijde van het misdrijf, de verdachte heeft een ernstig misdrijf gepleegd (een delict waar minimaal vier jaar gevangenisstraf op staat of een specifiek in de wet benoemd misdrijf), en de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van deze maatregel, vanwege een reëel gevaar op herhaling. De rechtbank is van oordeel dat aan al deze wettelijke vereisten is voldaan.
Zoals reeds hiervoor besproken is de rechtbank, gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportages, de rapportage van de reclassering en de ernst van de feiten, specifiek voor de poging tot doodslag en de bedreiging met de dood, van oordeel dat oplegging van een TBS-maatregel noodzakelijk is. Op één van de gepleegde misdrijven (feit 1; de poging tot doodslag) is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en daarnaast betreft feit 2 (de bedreiging met de dood) een specifiek benoemd misdrijf waarvoor TBS kan worden opgelegd. Verder bestond er bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zo blijkt onder meer uit de Pro Justitia rapportages. Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de TBS-maatregel eist. Er is, zoals hiervoor reeds is overwogen, immers sprake van recidivegevaar.
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging doodslag. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen jas zal worden teruggegeven aan de beslagene en dat het mes verbeurd zal worden verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de beslagene, te weten [aangever 1] , gelasten van de op de beslaglijst onder 1 genoemde jas.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 2 genoemde mes onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vastgesteld dat strafbare feiten zijn begaan, welke feiten (feiten 1 en 2) met behulp van dit voorwerp zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 37a, 37b, 45, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig- en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 (impliciet subsidiair):
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
beslag
gelast de teruggave aan [aangever 1] van het onder hem inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 STK Jas (voorwerpnummer 3272713);
verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 STK Mes (voorwerpnummer 3272706).
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Amperse, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. S.S. Buisman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2025.