Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] ,
[naam] , de minderjarigegeboren op [datum] ,
de minister van Asiel en Migratie, de minister
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
- de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, AOW bereikt;
- de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
- de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
- de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
- (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
- niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.
- de referent door het college vijf jaar volledig ontheven is van de verplichting tot arbeidsinschakeling; en
- gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent niet binnen één jaar is te voorzien.
in ieder gevalaanneemt dat een referent blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen, als de referent vijf jaar door de gemeente is ontheven van die plicht én gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling niet binnen één jaar te voorzien is. Uit het dossier blijkt weliswaar dat geen formele ontheffing voor een periode van vijf jaar is verleend, maar duidelijk is wel dat referent al geruime tijd niet hoeft te voldoen aan verschillende verplichtingen in verband met de arbeidsinschakeling. De bewoordingen ‘in ieder geval’ in het beleid bieden de minister de ruimte om ook in andere situaties dan de situatie die expliciet is opgenomen in de beleidsregel aan te nemen dat een referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze vrijstelling voor referent niet geldt.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om met in achtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1814,- en de vergoeding van het betaalde griffiegeld van € 194,-.