ECLI:NL:RBDHA:2025:18273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.31551, NL25.31552 en NL25.7451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraanse homoseksuele migrant met betrekking tot geloofwaardigheid van seksuele identiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 augustus 2025, wordt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Iraanse homoseksuele migrant, behandeld. Eiser heeft op 22 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 7 juli 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De rechtbank heeft de beroepen en het verzoek op 7 augustus 2025 behandeld.

Eiser stelt dat zijn seksuele gerichtheid en de groei in zijn seksuele identiteit niet geloofwaardig zijn bevonden door verweerder. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit en de ontwikkeling van zijn identiteit niet geloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser gedetailleerde en persoonlijke verklaringen heeft gegeven over zijn relatie met zijn partner, en dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de persoonlijke omstandigheden van eiser.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de afwijzing van de asielaanvraag betreft en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt niet-ontvankelijk verklaard, maar eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag ondeugdelijk is gemotiveerd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.31551 (beroep), NL25.31552 (voorlopige voorziening) en NL25.7451 (beroep niet tijdig beslissen)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende aanvraag van eiser. Eiser heeft op 22 maart 2023 een opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan.
1.1.
Op 17 februari 2025 heeft eiser een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder (bekend onder nummer NL25.7451). Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 juli 2025 de aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 14 juni 2025 heeft eiser apart beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (bekend onder nummer NL25.31551) en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (bekend onder nummer NL25.31552).
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, F. Flippo-Wassa als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990. Eiser heeft verklaard dat hij homoseksueel is, dat hij sinds 2022 in Nederland een relatie heeft met [naam 1] en dat hij is gegroeid in zijn seksuele identiteit.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder één relevant element, te weten
eisers homoseksuele gerichtheid en de groei van zijn seksuele identiteit.
3.1
Verweerder vindt eisers homoseksuele gerichtheid en de groei van zijn seksuele identiteit niet geloofwaardig, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [1] Verweerder vindt dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet in zijn beoordeling heeft betrokken dat eiser grote moeite heeft met het uitdrukken van zijn gevoelens. Daarnaast vindt eiser dat verweerder in het gehoor niet goed heeft doorgevraagd over de groei van zijn relatie. Verder had verweerder volgens eiser niet mogen tegenwerpen dat eiser enerzijds zijn geaardheid stelt te hebben geaccepteerd sinds 2017, maar anderzijds stelt dat er sprake is van groei in zijn seksuele identiteit. Verweerders standpunt dat acceptatie aanvaarding is en dat groei impliceert dat een situatie niet wordt geaccepteerd, is volgens eiser onjuist. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de verklaringen over eisers relatie met Saeid in het perspectief van de vorige procedure geplaatst moeten worden. Eiser weet namelijk inmiddels dat dit geen liefdesrelatie was. Daarnaast vindt eiser dat het onduidelijk is wat wordt bedoelt met wisselende verklaringen over eisers aantrekking tot vrouwen, nu het punt over het onderzoek naar eisers biseksualiteit wordt gevolgd. Verder vindt eiser dat het ontbreken van contacten met belangenorganisaties ten onrechte gezien wordt als een element waaraan waarde kan worden gehecht bij de beoordeling van de seksuele gerichtheid. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij in het verleden wel naar bijeenkomsten is geweest bij het azc. Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat het onduidelijk is waar verweerder naar verwijst in het bestreden besluit, wanneer verweerder stelt dat ten aanzien van de gevoelens voor mannen en vrouwen wordt verwezen naar het voornemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep niet-tijdig beslissen en beroepen tegen het reële besluit
5. Voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. [3] Tegen het niet tijdig beslissen staat daarom beroep bij de rechtbank open. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. [4]
5.1.
Eiser heeft verweerder met brief van 24 juni 2024 in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 17 februari 2025 beroep heeft ingesteld. Op 7 juli 2025 heeft verweerder alsnog op de opvolgende aanvraag van eiser beslist.
5.2.
Nu verweerder op de aanvraag van eiser heeft beslist, is het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen zijn aanvraag komen te vervallen. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, is daarom niet-ontvankelijk.
5.3.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en pas na deze overschrijding een besluit op de aanvraag van eiser is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser voor het beroep niet tijdig beslissen.
6. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij het besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. [5] Eiser kan zich niet verenigen met het genomen besluit. Verweerder is dan ook niet volledig aan het beroep van eiser tegemoet gekomen. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tegen dit besluit vervolgens ook afzonderlijk beroep ingesteld (zaak met nummer NL25.31551). Dit laatste beroep zal de rechtbank wegens een gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaren.
Het bestreden besluit
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Mocht verweerder eisers homoseksuele gerichtheid en de groei van eisers seksuele identiteit ongeloofwaardig vinden?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid en de groei van zijn seksuele identiteit niet geloofwaardig zijn bevonden. Hierbij is van belang dat de redenen die verweerder ten grondslag legt aan het standpunt dat eiser te algemeen en oppervlakkig dan wel bevreemdend heeft verklaard, niet zonder meer navolgbaar zijn.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over het ontstaan van de relatie met [naam 1] en – bij doorvragen – verschillende elementen kan benoemen die de relatie persoonlijk en concreet maken. [6] Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit niet duidelijk gemaakt waarom de verklaring van eiser ondanks deze individuele en concrete elementen desondanks te algemeen en oppervlakkig is bevonden. Eiser heeft verder op vragen naar de aard van zijn gevoelens eveneens concrete en persoonlijke verklaringen gegeven. [7] Ook in dit verband is onvoldoende gemotiveerd waarom deze antwoorden geen blijk geven van een liefdesrelatie. Voor zover verweerder stelt dat eisers verklaringen over zijn gevoelens ontoereikend zijn, geldt daarnaast dat uit het bestreden besluit niet blijkt op welke wijze verweerder rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden en achtergrond van de vreemdeling (kort gezegd: het referentiekader). Nu uit het gehoor blijkt dat eiser moeite heeft met praten over zijn gevoelens, hetgeen eiser zelf ook meerdere keren heeft benoemd tijdens het gehoor [8] en verweerder erkent dat dit een aspect is dat onderdeel kan zijn van het referentiekader, had verweerder moeten motiveren op welke wijze dit is betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas. De rechtbank verwijst hierbij ook naar vaste jurisprudentie van de Afdeling [9] waaruit volgt dat verweerder in alle individuele asielzaken een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, waarbij rekening hij rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling.
9. Het standpunt van verweerder dat eisers eerdere acceptatie van zijn seksuele gerichtheid maakt dat de gestelde identiteitsgroei daarna niet meer mogelijk is dan wel dat identiteitsgroei meer past bij een gebrek aan acceptatie, is evenmin zonder meer navolgbaar. Zelfacceptatie kan in zijn algemeenheid niet als een vastomlijnd of statisch gegeven worden beschouwd, waardoor niet valt in te zien dat vanaf het moment dat in enige mate van acceptatie sprake is minder aannemelijk is dat nog sprake kan zijn van identiteitsgroei.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet zonder meer mocht tegenwerpen dat eisers verklaringen over zijn relatie met [naam 1] niet rijmen met de verklaringen over [naam 2] uit de vorige procedure. Eiser heeft in het gehoor verklaard dat de relatie met [naam 1] zijn eerste liefdesrelatie was in de zin van dat hij daar bewust en met verstand voor heeft gekozen. [10] Dit is niet tegenstrijdig met de verklaringen van eiser dat hij eerder een liefdesrelatie heeft gehad met [naam 2] . Eiser heeft daarnaast op zitting toegelicht dat hij nu anders aan kijkt tegen de relatie met [naam 2] en dat dit juist inzicht biedt in de groei die eiser heeft doorgemaakt. Voor zover volgens verweerder sprake is van een tegenstrijdigheid tussen de verklaring van eiser en die van [naam 1] over het begin van de relatie, overweegt de rechtbank dat eiser op zitting een nadere toelichting heeft gegeven waarom [naam 1] en hij anders hebben verklaard over het begin van hun relatie. Zo heeft eiser uitgelegd dat hij [naam 1] voor het eerst heeft ontmoet in 2018, maar dat ze elkaar pas echt hebben leren kennen in 2022. Dit is volgens de rechtbank geen onlogische verklaring. De rechtbank is daarom van oordeel dat op dit punt niet zonder meer sprake is van een tegenstrijdigheid.
11. Voor zover verweerder zich beroept op het feit dat eiser eerder tegenstrijdig heeft verklaard over het al dan niet aangaan van een relatie met een vrouw, overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is waarom die tegenstrijdigheid in deze procedure nog van belang is. Eiser heeft hier in de vorige procedure over verklaard. Daarnaast heeft eiser in het gehoor uitgelegd dat hij een relatie wilde uitproberen met een vrouw. [11]
12. De rechtbank volgt voorts eisers standpunt dat verweerder te veel waarde lijkt te hechten aan het ontbreken van contacten met LHBTI-belangenorganisaties. Uit Werkinstructie 2017/7 volgt dat het geen vereiste is dat iemand contacten heeft gehad met anderen uit de LHBTI-gemeenschap. [12] Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij in het verleden wel heeft deelgenomen aan LHBTI-activiteiten en samen met zijn partner de Gaypride heeft bezocht. Tevens heeft eiser te kennen gegeven dat hij minder behoefte heeft aan contacten met LHBTI-organisaties, omdat hij nu een partner heeft. Niet valt in te zien waarom deze verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eiser.
13. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank zal het daarom vernietigen voor zover het ziet op de afwijzing van eisers asielaanvraag en het daaraan gekoppelde inreisverbod wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Voor zover het bestreden besluit ziet op de door verweerder verbeurde dwangsommen, blijft het in stand.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep in de zaak met nummer NL25.7451 voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt hiervoor wel een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 453,50. [13]
15. Het beroep in de zaak met nummer NL25.7451, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 7 juli 2025, is gegrond. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721,-. [14]
16. Het beroep in de zaak met nummer NL25.31551 is niet-ontvankelijk.
17. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL25.7451, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer NL25.7451, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de asielaanvraag is afgewezen en een inreisverbod is opgelegd;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep in de zaak NL25.31551 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 3.174,50.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 6:12, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
6.Zie pagina 10 tot en met 12 van het gehoor.
7.Zie pagina 16 en 17 van het gehoor.
8.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 3, 10 en 13.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2073, r.o. 1.1.
10.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 10.
11.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 18.
12.Werkinstructie 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd, pagina 3.
13.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor ½.
14.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor 1.