ECLI:NL:RBDHA:2025:18295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.35802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke asiel- en migratieproces met betrekking tot een machtiging tot voorlopig verblijf voor studie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 september 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft aangevraagd om in Nederland te studeren. De aanvraag, ingediend op 23 juni 2025, werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 22 juli 2025. De verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, omdat hij per 1 september 2025 met zijn studie aan het ROC Mondriaan wil beginnen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang, aangezien de onderwijsinstelling ook later in het studiejaar kan starten. Bovendien is de aanvraag afgewezen omdat niet is aangetoond dat de studie niet in Suriname kan worden gevolgd. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De verzoeker krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35802

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘Studie’.
1.1.
Verzoeker heeft deze aanvraag op 23 juni 2025 gedaan omdat hij in Nederland wil verblijven voor het volgen van een studie. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 juli 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, primair inhoudende dat verzoeker wordt beschouwd als ware hij in het bezit van een mvv voor het doel ‘Studie’ en subsidiair inhoudende dat verweerder wordt opgedragen binnen twee weken te beslissen op het bezwaarschrift.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag gedaan voor een mvv om vanaf 1 september 2025 aan het ROC Mondriaan een studie te kunnen volgen. Stichting ROC Mondriaan treedt op als erkend referent voor verzoeker. De moeder van verzoeker woont in Nederland.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is aangetoond dat verzoeker de studie niet ook in Suriname kan volgen. [1] Verzoeker heeft bij zijn aanvraag een verklaring van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur van 7 januari 2025 overgelegd, waarin staat dat de studie ‘Assistent logistiek’ niet in Suriname gevolgd kan worden. Verzoeker heeft echter op het aanvraagformulier aangegeven dat hij de mvv aanvraagt om de studie ‘Logistiek’ te volgen. Bovendien heeft de referent op het aanvraagformulier aangekruist dat de onderwijsinstelling niet beschikt over een verklaring van de stichting SBB [2] of een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst van de student dat de opleiding niet in het land van herkomst kan worden gevolgd.
Wat vindt verzoeker?
4. Verzoeker stelt dat hij een zwaarwegend spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, omdat de gevolgen van de afwijzing van zijn aanvraag enorm groot voor hem zijn. Hij kan hierdoor niet per 1 september 2025 met zijn opleiding starten en zal een jaar moeten wachten. Dit betekent dat zijn leven en zijn persoonlijke ontwikkeling een jaar stil staan. Verder wijst hij erop dat zijn bezwaar kans van slagen heeft, omdat verweerder de aanvraag te formalistisch heeft afgehandeld. Als er al een misverstand zou zijn door het wegvallen van het woord ‘Assistent’ op het aanvraagformulier, dan blijkt uit alle andere bij de aanvraag overgelegde stukken duidelijk dat het om de opleiding ‘Assistent logistiek’ gaat.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het primair verzochte een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing ervan als uitkomst heeft dat verzoeker in het bezit wordt gesteld van de aangevraagde mvv. Hierdoor kan verzoeker Nederland inreizen, zodat de feitelijke situatie ontstaat die verzoeker met zijn aanvraag beoogt, terwijl verweerder nog niet op zijn bezwaar heeft beslist. Een dergelijk verzoek kan alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking komen. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats als een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een (zwaarwegend) spoedeisend belang, ondanks dat de studie die verzoeker wenst te volgen is gestart op 1 september 2025. De onderwijsinstelling biedt namelijk de mogelijkheid om op een later moment in het huidige studiejaar de studie ‘Assistent logistiek’ te starten. Verzoeker heeft zijn stelling dat het later starten van de studie maakt dat zijn leven en persoonlijke ontwikkeling stil komen te staan, niet nader onderbouwd. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat niet valt in te zien dat verzoeker zijn leven en persoonlijke ontwikkeling in afwachting van de beslissing op het bezwaar, of in afwachting van het volgende startmoment van de studie, niet op een andere manier zou kunnen invullen. De ter zitting aangevoerde omstandigheid, dat Stichting ROC Mondriaan heeft aangegeven niet nog een keer voor verzoeker wenst op te treden als referent voor deze studie, is niet onderbouwd en geeft daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
6. De voorzieningenrechter overweegt verder dat, nu er geen sprake is van een spoedeisend belang, de verzochte voorziening alleen nog kan worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit van verweerder in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een studie in het beroepsonderwijs, is dat naar het oordeel van de minister Nederland het meest aangewezen land is om de studie te volgen en dat het volgen van de studie een positieve bijdrage levert aan het land van herkomst. [3] Dit kan worden aangetoond met een verklaring van de stichting SBB of van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst waaruit blijkt dat de opleiding niet gevolgd kan worden in het land van herkomst. [4]
6.2.
Gelet op de informatie en de stukken die beschikbaar waren in de bestuurlijke fase, heeft verweerder verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mogen tegenwerpen dat de overgelegde brief van de Surinaamse autoriteiten een andere studie vermeldt dan de referent op het aanvraagformulier heeft ingevuld. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat verweerder verzoeker ook bij een eerdere aanvraag voor een mvv voor het doel ‘Studie’ erop heeft gewezen dat de brief van de bevoegde autoriteiten moet zien op de studie waarvoor verzoeker de mvv aanvraagt. Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat de referent op het aanvraagformulier heeft aangegeven niet te beschikken over een verklaring van SBB of een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst van de student dat de opleiding niet in het land van herkomst kan worden gevolgd.
6.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in bezwaar een e-mail heeft overgelegd waarin zijn inschrijving voor de studie ‘assistent logistiek niveau 1’ aan het ROC Mondriaan wordt bevestigd. Verweerder zal in zijn beslissing op het bezwaar van verzoeker moeten betrekken of hiermee voldoende duidelijk is dat verzoeker de mvv heeft aangevraagd om de studie ‘assistent logistiek niveau 1’ te volgen en of daarmee de brief van de bevoegde Surinaamse autoriteiten voldoende bewijs is om aan te tonen dat de studie niet in Suriname kan worden gevolgd. Nu de bevestiging van de inschrijving pas ná het besluit van verweerder is overgelegd, ziet de voorzieningenrechter echter in deze omstandigheid geen aanleiding om te concluderen dat het besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat verweerder nog niet heeft beoordeeld of verzoeker aan de overige voorwaarden van de gevraagde mvv voldoet. De voorzieningenrechter kan hier niet op vooruit lopen.
7. Nu er geen sprake is van een (zwaarwegend) spoedeisend belang en het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet evident onrechtmatig is, ziet de voorzieningenrechter geen ruimte om de verstrekkende verzochte voorziening toe te wijzen en is er evenmin aanleiding om het subsidiair verzochte toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verzoeker krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B3/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.
3.Dat volgt uit artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb.
4.Zoals beschreven in paragraaf B3/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.