In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, welke door de heffingsambtenaar op 1 november 2023 ongegrond was verklaard. De belanghebbende heeft op 25 maart 2025 beroep ingesteld, maar dit beroepschrift was te laat ingediend. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het beroepschrift buiten de termijn was ingediend, maar hij heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank. Tijdens de zitting op 28 augustus 2025 heeft de belanghebbende verklaard dat hij in 2023 contact heeft gehad met twee advocatenkantoren, maar dat deze hem niet konden bijstaan. Hij was hierdoor ontmoedigd en heeft het beroep niet eerder ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden die de belanghebbende heeft aangevoerd niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende op de hoogte was van de termijn voor het indienen van het beroepschrift, aangezien hij het bestreden besluit op papier heeft ontvangen met informatie over de beroepsmogelijkheden. Gelet op de te late indiening van het beroepschrift, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de inhoud van de zaak.