ECLI:NL:RBDHA:2025:18395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/673374 / FA RK 24-7062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in het kader van een samengesteld gezin en de beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De partijen, die van 2015 tot 2021 gehuwd zijn geweest, zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. De man heeft in het verleden kinderalimentatie vastgesteld gekregen, maar verzoekt nu om wijziging van dit bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 1 januari 2025 een hogere alimentatie moet betalen, maar dat hij ook verantwoordelijk is voor de kinderen uit zijn nieuwe huwelijk. De rechtbank heeft de draagkracht van de man en de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de man niet in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van beide ouders berekend. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is die tot aanpassing van de kinderalimentatie moet leiden, en heeft het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-7062
Zaaknummer: C/09/673374
Datum beschikking: 16 september 2025
Alimentatie
Beschikkingop het op 30 september 2024 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L.F. Niemantsverdriet-Wensink te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het F9 formulier van 24 oktober 2024 met bijlagen van de man;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • het F9 formulier van 16 juli 2025 met bijlagen van de man;
  • de brief van 17 juli 2025 met bijlagen van de vrouw;
  • het F9 formulier van 18 juli 2025 met bijlagen van de man;
  • het gewijzigd verzoekschrift met bijlage van de man.
Op 31 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten. Van de zijde van de vrouw is een nader stuk overgelegd.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd geweest van [dag 1] 2015 tot [dag 2] 2021.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 1] .
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 16 februari 2021 is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan en het aangehechte echtscheidingsconvenant deel uit maken van de beschikking. In het ouderschapsplan is opgenomen dat de man met ingang van 1 november 2019 voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen een bedrag van € 200,- per maand per kind bij vooruitbetaling zal betalen en dat deze kinderalimentatie voor het eerst per 1 januari 2021 zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie sinds 1 januari 2025 € 245,- per maand per kind.
- De man is op [dag 3] 2023 gehuwd met [naam] .
- De man en zijn echtgenote zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2020 te [geboorteplaats 2] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2023 te [geboorteplaats 3] ;
- [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum 5] 2024 te [geboorteplaats 3] .
- De echtgenote van de man is ook de moeder van [minderjarige 6] , geboren uit een eerdere relatie op [geboortedatum 6] 2015.
Verzoek en verweer
De man verzoekt na wijziging – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 16 februari 2021 –:
de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 oktober 2024 op nihil te bepalen, waarbij de man de eventueel te veel betaalde bedragen niet zal terugvorderen van de vrouw;
te bepalen dat de vrouw met ingang van datum indiening van onderhavig verzoekschrift aan de man een bedrag aan kinderalimentatie zal dienen te betalen van € 120,- per maand;
de kinderalimentatie vast te stellen op een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie juist acht;
de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Ontvankelijkheid
De man beroept zich op het eerste lid van artikel 1:401 BW. Dat sprake is van een wijzigingsgrond is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank zal de man daarom ontvangen in het verzoek en hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijzigingsgrondslag leidt tot een wijziging van de rechterlijke uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de wijziging van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Sameloop van onderhoudsverplichtingen
Er is sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. De man is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderhoudsplichtig (gezin 1), maar ook voor [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] , zijn drie kinderen met zijn echtgenote (gezin 2). De man stelt dat hij ook voor [minderjarige 6] , het kind van zijn echtgenote dat is geboren uit een eerdere relatie van haar, onderhoudsplichtig is. Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de man in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.
Zoals op de zitting besproken, zal de rechtbank een nieuwe methode toepassen van draagkrachtverdeling bij samengestelde gezinnen voor de ouder die meerdere onderhoudsverplichtingen heeft. De rechtbank zal de draagkracht van de man voor zijn aandeel in beide gezinnen apart berekenen. Zo wordt de zuivere draagkracht van de man per gezin berekend, in plaats van zijn afgeleide draagkracht op basis van de kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Voor zover de man een tekort heeft om in het totaal van de aandelen te voldoen, wordt dit naar rato van dit tekort over de aandelen omgeslagen. De rechtbank zal dit hieronder uiteenzetten en motiveren.

Ingangsdatum

Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. De ingangsdatum mag ook in het verleden of in de toekomst liggen. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de eventuele kinderalimentatie vaststellen met ingang van de datum van deze beschikking. De man heeft zijn verzoek binnen tien dagen voor de zitting nog ingrijpend gewijzigd. Door de manier van procederen van de man is voor de vrouw niet eerder duidelijk geworden waar zij rekening mee moest houden.

Gezin 1: man en vrouw met [minderjarige 2] en [minderjarige 1]

Behoefte [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in 2019 ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan € 1.380,- per maand ofwel € 690,- per maand per kind bedraagt. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 1.736,- per maand ofwel € 868,- per maand per kind.
Draagkracht man
De rechtbank gaat voor de bepaling van de draagkracht van de man uit van de gemiddelde winst uit onderneming van de man over de jaren 2022 (€ 72.764,-), 2023 (€ 76.629,-) en 2024 (€ 101.025,-), zoals blijkt uit de door de man overgelegde financiële stukken. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de gemiddelde winst over de jaren
2021(€ 74.224,-), 2022 en 2023 in aanmerking genomen moet worden omdat 2024 geen representatief jaar was aangezien hij toen veel meer heeft moeten werken om financieel rond te kunnen komen. De rechtbank overweegt dat inherent aan een onderneming is dat de resultaten wisselend zijn. De rechtbank gaat daarom zoals gebruikelijk uit van de gemiddelde winst over de afgelopen drie jaren. Daarmee ontstaat een realistisch gemiddeld inkomen. De rechtbank berekent de gemiddelde winst uit onderneming op € 83.473,-.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2025 op € 4.704,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht in beginsel de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310,-)] gebruiken.
Tussen partijen is in geschil of bij de berekening van de draagkracht van de man rekening gehouden moet worden met schulden van de man en aflossingen daarop. Door de man zijn de volgende schulden opgevoerd:
  • schulden aan de belastingdienst ten bedrage van € 25.220,- en € 14.695,-;
  • een schuld aan zijn moeder ten bedrage van € 56.800,- (per 2 mei 2025) waarop de man stelt € 400,- per maand af te lossen.
De rechtbank is van oordeel dat de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw de door hem opgevoerde schulden onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft niet aangetoond dat het ontstaan van de belastingschuld niet verwijtbaar is. Voor de lening aan zijn moeder heeft hij niet onderbouwd waarvoor deze is aangegaan. De rechtbank zal daarom bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening houden met de deze schulden.
De vrouw voert aan dat de man zijn woonlasten kan delen met zijn echtgenote, omdat hij een gezamenlijke huishouding met haar voert. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het woonbudget voor de man te halveren en de formule daarop aan te passen. De formule die de rechtbank gebruikt is dan 70% x [NBI – (0,15 x NBI + € 1.310,-]. De draagkracht van de man bedraagt dan:
70% x [€ 4.704,- – (€ 706,- + € 1.310,-)] = € 1.882,- per maand.
Draagkracht vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 48.087,- bruto per jaar. De rechtbank baseert zich daarbij op de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2024.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2025 op € 3.983,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [€ 3.983,- – (€ 1.195,- + € 1.310,-)] = € 1.035,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 2.917,- per maand
(€ 1.882,- + € 1.035,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.882 / 2.917 x 1.736 = € 1.120,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.035 /2.917 x 1.736 =
€ 616,-
samen € 1.736,-
Van de totale behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] komt een gedeelte van € 1.120,- per maand, wat neerkomt op € 560,- per maand per kind voor rekening van de man. Een gedeelte van € 616,- per maand, wat neerkomt op € 308,- per maand per kind komt voor rekening van de vrouw.
Daarbij hanteert de rechtbank een zorgkorting van 35% van de behoefte nu de man onweersproken heeft gesteld dat er sprake is van een co-ouderschapsregeling. De zorgkorting bedraagt dan € 607,- per maand (35% van € 1.736,-). De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel van de man. Dat betekent dat de man gehouden is een bedrag van € 513,- per maand aan de vrouw te voldoen aan kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , ofwel € 257,- per maand per kind.

Gezin 2: man met zijn echtgenote en [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en (stief)kind [minderjarige 6]

Behoefte [minderjarige 3] . [minderjarige 4] en [minderjarige 5]
Om het aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te berekenen, zal de rechtbank eerst de totale behoefte van de kinderen berekenen. Dit doet de rechtbank aan de hand van de huidige inkomensgegevens van de man en zijn echtgenote, omdat de kinderen gewend zijn aan dit inkomen.
NBI man
Het NBI van de man is hetzelfde als in gezin 1 en bedraagt € 4.704,- per maand.
NBI echtgenote van de man
Voor de bepaling van de draagkracht van de echtgenote van de man gaat de rechtbank uit van ziektewetuitkering van € 31.283,-. De rechtbank baseert zich daarbij op de door de man overgelegde jaaropgaven 2024 van het UWV.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen en toeslagen berekent de rechtbank het NBI van de echtgenote van de man op € 1.914,-per maand.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de man en zijn echtgenote bedraagt dus € 6.618,- per maand. Op basis van dit NBGI hebben zij recht op een kindgebonden budget van € 246,- per maand, zodat de rechtbank daar rekening mee zal houden. Het voorgaande leidt tot een behoefte van € 1.692,- per maand.
Behoefte [minderjarige 6]
De man stelt dat hij mede-onderhoudsplichtig is voor Luuk. Op de zitting heeft de man verklaard dat de vader van [minderjarige 6] € 50,- per maand betaalt aan zijn echtgenote ten behoeve van [minderjarige 6] . De man heeft niet met stukken onderbouwd wat de behoefte van [minderjarige 6] is en hoe de bijdrage van de vader van [minderjarige 6] is berekend. De rechtbank is van oordeel dat de man in het licht van de betwisting door de vrouw een en ander onvoldoende onderbouwd heeft. De rechtbank zal daarom [minderjarige 6] verder niet in de berekening betrekken.
Draagkracht man
De draagkracht van de man bedraagt hetzelfde als in gezin 1, te weten € 1.882,- per maand.
Draagkracht echtgenote van de man
Het NBI van de echtgenote van de man bedraagt zoals hiervoor bij de behoefte van de kinderen berekend, € 1.914,- per maand. Het gezin heeft daarnaast nog recht op een kindgebonden budget van € 246,- per maand. Dit bedrag zal bij het NBI van de echtgenote van de man worden opgeteld en niet bij het NBI van de man, zodat zeker wordt gemaakt dat het kindgebonden budget alleen terecht komt in gezin 2.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten berekent de rechtbank het NBI van de echtgenote van de man op (€ 1.914,- + € 246,- =) € 2.160,- per maand.
Draagkracht echtgenote van de man
Omdat het NBI van de echtgenote van de man hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,15 NBI + € 1.310,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [€ 2.160,- – (€ 324,- + € 1.310,-)] = € 368,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van de man en zijn echtgenote bedraagt gezamenlijk € 2.250,- per maand (€ 1.882,- + € 368,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.882 / 2.250 x 1.692 = € 1.415,-
Het eigen aandeel van zijn echtgenote bedraagt: 368 / 2.250 x 1.692 =
€ 277,-
samen € 1.692,-
Van de totale behoefte van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] komt een gedeelte van € 1.415,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 277,- per maand komt voor rekening van zijn echtgenote.

Vergelijking gezin 1 en gezin 2

Gelet op het voorgaande moet de man voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in totaal € 513,- per maand bijdragen en voor [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in totaal € 1.415,- per maand. Samen is dit € 1.928,- per maand. De man heeft echter een draagkracht van € 1882,- per maand; dit is onvoldoende om in zijn onderhoudsverplichting van de kinderen uit beide gezinnen te voorzien. Er is een tekort van € 46,- per maand. Dit tekort aan draagkracht zal naar rato over de hiervoor berekende aandelen worden berekend.
De man kan maar € 1.882,- van het benodigde € 1.928,- betalen. Percentueel is dit afgerond 98% (1.882 / 1.928 x 100). Voor ieder kind is daarom slechts 98 % van het aandeel van de man beschikbaar.
Voor [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] bedraagt 98% van het benodigde aandeel (98% x € 1.415) € 1.387 per maand en voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] € 503,- per maand (98% van € 513), ofwel € 251,50 per maand per kind.

Conclusie

Op basis van de beschikking van 16 februari 2021 bedraagt de door de man voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te betalen kinderalimentatie € 245 per kind per maand. Uit voorgaande berekening volgt een bedrag van € 252 per kind per maand. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die tot aanpassing van de kinderalimentatie moet leiden. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, bijgestaan door
mr. I.E. Moerkerk-van Kersbergen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
16 september 2025.