6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Het slachtoffer is op klaarlichte dag “aangehouden” door de zich als politieagenten voordoende verdachte en een medeverdachte, geboeid en in een auto gezet. In die auto is het slachtoffer een blinddoek voorgedaan. Het slachtoffer is vervolgens ruim tien dagen onder mensonterende omstandigheden van zijn vrijheid beroofd, eerst in een loods in Barendrecht en vanaf de tweede dag in een afgelegen chalet in België. Het slachtoffer was al die tijd geboeid, werd continu bewaakt en was de eerste paar dagen geblinddoekt.
Het handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en op het fundamentele recht van een mens om in vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Daarnaast heeft dit handelen grote gevolgen gehad voor de naasten van het slachtoffer. Zij hebben meerdere dagen in onzekerheid en angst geleefd over diens welzijn en terugkeer.
Blijkens zijn slachtofferverklaring is deze gebeurtenis een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer en heeft het gebeuren nog steeds een enorme impact op zijn leven. Zijn naam wordt op internet nog immer in verband gebracht met deze ontvoering, waar blijkens het dossier vermoedelijk een drugsconflict aan ten grondslag ligt, terwijl er geen enkele aanwijzing bestaat dat het ontvoerde slachtoffer zich inhield met criminele zaken. Het slachtoffer heeft zich gedwongen gevoeld te verhuizen en is continu alert op zijn omgeving.
Naast dit leed heeft de ontvoering van een onschuldige burger ook gevoelens van angst veroorzaakt in de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen in de media.
De verdachte heeft bij deze ontvoering een leidinggevende rol gehad door deze te organiseren, de medeverdachten daarbij te betrekken en ook één van de bewakers te ronselen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Tevens heeft de verdachte zich op zeer brutale wijze schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, door zich voor te doen als politieagent en zich ook als zodanig te legitimeren. Hiermee heeft de verdachte onrust veroorzaakt bij getuige [getuige] en de bewoonster van de woning en geen respect getoond voor het eigendom van anderen.
De rechtbank acht het zeer kwalijk dat de verdachte zich bij beide feiten heeft voorgedaan als politieagent. Iedereen moet er, zeker gelet op de bevoegdheden die politieagenten mogen toepassen, op kunnen vertrouwen dat, als iemand zegt dat hij een politieagent is, hij dat ook daadwerkelijk is. Als iemand ten onrechte gebruik maakt van die bevoegdheden, zoals de verdachte, schaadt dat het maatschappelijk vertrouwen in het ambt van de politie.
De verdachte lijkt iemand die kan worden ingehuurd om criminele klussen uit te voeren. Dit beeld wordt nog eens versterkt door het feit dat hij al eens eerder medeverdachte [medeverdachte 4] heeft gevraagd iemand te observeren, en door de inhoud van telefoongesprekken met medeverdachten op 8 en 9 december 2023 waarin over een nieuwe klus lijkt te worden gesproken.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte van 10 juli 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook liep hij nog in twee proeftijden na deels voorwaardelijke straffen in verband met vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van 14 november 2024 over de verdachte van forensisch neuropsycholoog drs. G.J.W. Pol. Volgens drs. Pol heeft bij verdachte scheefgroei in de persoonlijkheid plaatsgevonden. Zo is hij stressgevoelig, heeft hij een beperkte frustratietolerantie en is hij bekend met impulsief gedrag. In het verlengde van een beperkt vermogen tot zelfreflectie heeft hij sowieso in zijn algemeenheid de neiging om het eigen aandeel in negatieve zin te ontkennen, te bagatelliseren of te externaliseren. Betrokkene is behept met een egocentrisch gekleurd perspectief, een gebrekkig empathisch vermogen en een lacunair geweten. Al met al kan bij hem worden gesproken van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis en wordt geadviseerd de wederrechtelijke vrijheidsberoving in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 28 oktober 2024 van de behandelend psycholoog en psychiater bij de GGZ-instelling [instelling] . De verdachte is momenteel in behandeling bij deze instelling. In dit rapport wordt de huidige medische en psychiatrische toestand van de verdachte weergegeven en wordt geadviseerd tot een voortgezette behandeling binnen de instelling.
Het rapport van de forensisch neuropsycholoog ziet op de aan de verdachte verweten ontvoering. De verdachte wordt echter tevens veroordeeld voor een huisvredebreuk en uit het dossier komen daarnaast sterke aanwijzingen naar voren dat de verdachte voor meer criminele klussen is of kan worden ingeschakeld. De rechtbank wil best aannemen dat de handelingsvrijheid van de verdachte enigszins werd beïnvloed door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar stelt ook vast dat geen sprake is geweest van impulsief handelen van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten. Integendeel, het lijkt een zeer bewuste keuze te zijn van de verdachte om zich met criminele zaken bezig te houden. De verdachte weet dat het plegen van de bewezenverklaarde feiten strafbaar is en kent de mogelijke consequenties daarvan. De reden om tot deze feiten te komen, is gelegen in de keuze om aan geld te komen. De rechtbank ziet daarom geen redenen de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten alleen een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de planmatigheid waarmee de verdachte en zijn medeverdachten te werk zijn gegaan, de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte maakt kennelijk bewust telkens de keuze om zich met dit soort criminele klussen bezig te houden, waar hij met groot gemak anderen bij betrekt en betalingen in het vooruitzicht stelt. Hij lijkt er geen enkel probleem mee te hebben zich voor te doen als politieagent, of zich druk te maken over de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de verdenking van wapenhandel, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden passend en geboden is, waarbij de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest in mindering zal worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de ernst van de feiten en de leidinggevende rol van de verdachte geen ruimte voor oplegging van een lichtere sanctie. De rechtbank ziet mede daarom in de door de raadsvrouw naar voren gebrachte (persoonlijke) omstandigheden geen aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en het slachtoffer van de bewezenverklaarde ontvoering zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. De rechtbank ziet aanleiding om deze maatregel op te leggen, omdat de achtergrond van de ontvoering onbekend is gebleven, de ontvoering goed was georganiseerd en het slachtoffer er zelf voor heeft gezorgd dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving eindigde. De maatregel houdt in dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben, zoeken of (laten) opnemen met het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen het slachtoffer, ziet de rechtbank geen wettelijke mogelijkheid om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft met ingang van 3 juni 2024 de voorlopige hechtenis geschorst tot aan het moment van de einduitspraak van deze rechtbank. Dit betekent dat de schorsing vandaag van rechtswege eindigt. Bij vonnis van heden is de verdachte schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf die van langere duur is dan hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Als een veroordeling is uitgesproken en een straf is bepaald, mag de samenleving in het kader van een goede rechtspleging verwachten dat die gemotiveerde straf direct ten uitvoer wordt gelegd. De rechter heeft zich immers uitgesproken en bepaald dat het gedrag van de verdachte een straf wenselijk en noodzakelijk maakt. Een hernieuwde (ambtshalve) schorsing door dezelfde rechter die op het moment van schorsing nadrukkelijk heeft aangegeven dat die tijdelijk was, immers tot het moment waarop vonnis in eerste aanleg wordt gewezen, is dan ook niet uit te leggen aan de maatschappij, behoudens in bijzondere gevallen. Een dergelijk bijzonder geval doet zich hier niet voor. De rechtbank acht de door [instelling] geadviseerde voort te zetten behandeling niet van zodanig gewicht en acuut dat daarmee niet gewacht kan worden totdat de verdachte zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis dan ook niet opheffen of opnieuw (ambtshalve) schorsen