In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij nevenvoorzieningen zijn getroffen met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De echtscheiding was eerder uitgesproken op 19 februari 2025, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw werd vastgesteld. De rechtbank heeft in deze beschikking de voorlopige zorgregeling omgevormd tot een definitieve regeling, waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven en de vrouw de zorg voor de kinderen op andere momenten heeft. De rechtbank heeft ook de verdeling van vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij de kinderen in de zomervakantie en kerstvakantie afwisselend bij beide ouders verblijven. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en een zorgregeling vastgesteld die in overeenstemming is met de wensen van de ouders, voor zover deze niet in strijd zijn met het belang van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De rechtbank heeft ook bepaald dat de ouders de rechtbank op de hoogte moeten houden van de voortgang van de zorgregeling en eventuele wijzigingen.